Marina Van den Branden

De lange weg naar goede zorg voor slachtoffers verkrachting

Staatssecretaris voor Gelijke Kansen Elke Sleurs wil slachtoffers van verkrachting beter opvangen. Snel gespecialiseerde zorg bieden is belangrijk voor het herstel van het slachtoffer en de opsporing van de dader, maar de meeste slachtoffers zwijgen. In de Centra Seksueel Geweld in Nederland kunnen slachtoffers terecht voor acute medische en psychologische hulp, maar ook voor forensische vaststellingen, en dat zonder dat ze eerst aangifte hoeven te doen.

donderdag 9 april 2015 10:29
Spread the love

Een
avondje uit eindigde voor Vera1
in een groepsverkrachting die een verwoestende impact had op haar
leven.

Langzaam
werd ik wakker, alles rond mij was wazig. Ik kon voelen en horen dat
ik in een rijdende auto zat. Ik droeg geen beha en mijn slipje was
heel nat. Aan het station moest ik uitstappen. Het was rond halfzes
in de ochtend. Ik had geen handtas meer, geen telefoon, geen geld. Ik
belde aan bij een vriendin, kreeg geen gehoor en ging dan maar naar
mijn grootmoeder. Ik vertelde haar dat ik vermoedde dat ik verdoofd,
ontvoerd en verkracht was”.

De
officiële cijfers voor verkrachtingen in ons land schommelen al een
aantal jaar rond de 3000. In 2013 registreerde de politie 3072
klachten, gemiddeld meer dan acht per dag. Daar kwamen ook nog eens
212 groepsverkrachtingen
bij.

Negen
op tien onder de radar

Hoge
cijfers, maar het werkelijke aantal moet nog heel wat hoger liggen.
Volgens de meest recente Veiligheidsmonitor – een
enquête van de politie bij de bevolking – zouden maar liefst negen
verkrachtingen op de tien niet worden aangegeven.
De slachtoffers zijn bijna altijd
vrouwen: 93 procent
volgens de Veiligheidsmonitor. De
politie maakt in haar statistieken geen onderscheid naar geslacht.

Ik
zat op de sofa en rookte een sigaret, probeerde mijn hoofd helder te
krijgen. Mijn grootmoeder vroeg of ik geen aanleiding had gegeven. Ze
was erg van streek en belde mijn broer uit bed. Ook hij stelde
vervelende en insinuerende vragen, waarop ik niet kon antwoorden, en
slingerde mij in het gezicht dat ik het zelf had gezocht. Ik werd gek
van die twee zenuwachtige mensen, ik wilde met rust gelaten worden,
en vertrok. Ik voel mijn grenzen zelf wel en zal wel hulp vragen
als ik het nodig vind, dacht ik. Ik zat in de ontkenning, het
drong niet echt tot mij door. Ik voelde mijn lichaam niet, drie weken
lang kon ik niet huilen. In het flatgebouw waar ik woonde hielp
iemand van de technische dienst mij naar binnen. Ik was zo moe dat ik
onmiddellijk in mijn bed plofte. Na enkele uren slapen belde ik een
vriendin, die ook een opleiding als politieagente volgde, met de
vraag wat ik moest doen. Ze vertelde mij dat ik mij niet mocht wassen
– iets wat je wel duizend keer wil doen als je zoiets meemaakt – en
dat ze mij zou komen ophalen om aangifte te gaan doen. De chaos in de
wachtzaal bij de politie vond ik afschuwelijk. Een agent maakte een
verslag op van wat er was gebeurd, tenminste van wat ik mij kon
herinneren van die nacht. Daarna moest ik naar het ziekenhuis voor
onderzoek en het verzamelen van DNA voor het opsporen van de daders.
Er was heel veel sperma, ik was vaginaal, anaal en oraal verkracht.
En ik herinnerde mij haast niets …”

Psychische
schade

Voor
Erik de Soir, traumapsycholoog, zijn het herkenbare reacties: “Een
gevoel van vervreemding van jezelf, het moeilijk hebben om je
gevoelens te uiten of om je belangrijke zaken te herinneren, zijn
overlevingsmechanismen
waarmee je lichaam zich probeert te beschermen tegen de impact van
een erg schokkende gebeurtenis, zoals een verkrachting. Het
slachtoffer wordt gebruuskeerd en bedreigd, ervaart pijn en angst, en
voelt zich totaal machteloos en verlaten. Dat is erg beschadigend”.

Bijna
alle slachtoffers van verkrachting, 94 procent,
hebben in de eerste twee weken na de feiten symptomen van
posttraumatische stressstoornis of PTSS. Het gevoel buiten zichzelf
en de omgeving te staan, emotieloosheid, woede-uitbarstingen, slaap-,
concentratie- en geheugenproblemen, hardnekkige herbelevingen en het
vermijden van alles wat associaties oproept met de traumatiserende
gebeurtenis, zijn kernsymptomen van PTSS. Kenmerkend is dat
herinneringen aan de verkrachting onveranderlijk
en onbewust sluimeren,
tot bepaalde prikkels – triggers – ze activeren en voor herbeleving zorgen. Ze overvallen
het slachtoffer als
flashbacks, nachtmerries, paniekaanvallen of de plotse
indruk dat de verkrachting zich gaat herhalen.

Onbewust
word ik getriggerd, door mensen, woorden, geuren, grapjes, of als ik
iets hoor over verkrachting. Dan ervaar ik een ongelooflijke stress
in mijn lijf, alsof ik word verscheurd. Zoals onlangs op de bus. Er
was nog één plaats vrij, naast een grote man. Ik ging naast hem
zitten en meteen begon ik te zweten en te trillen. Terwijl ik het nu
vertel, krijg ik pijn in mijn buik. Na bijna 13 jaar heb ik ook nog
altijd nachtmerries. Ik zie geen duidelijke herinneringsbeelden want
ik werd gedrogeerd. Maar ik zie wel schimmen en ik voel dat vier,
vijf, zes mannen aan mijn benen en armen trekken, mij bij mijn haren
over de grond slepen, mij uitlachen en vernederen”.

Blijvende
klachten bij één op twee

Bij
traumapsychologen heeft verkrachting de reputatie het geweldmisdrijf
te zijn met de hoogste kans op chronische PTSS, hoger dan bij een
ongeval of voor soldaten in een
oorlogssituatie (zie
tabel).2 




Een
aantal slachtoffers herstelt spontaan, maar internationale studies
geven aan dat in 40 tot 50 procent
van de gevallen de klachten ook na drie maanden aanhouden – PTSS
wordt dan chronisch. In een recente studie van het gerenommeerde
Zweedse Karolinska Instituut bleek dat 47 procent
van de slachtoffers zelfs
na zes maanden
nog de kernsymptomen van PTSS had.

Behalve
op PTSS lopen slachtoffers ook een hoog risico op depressie,
zelfmoordneigingen, zelfverminking, uiteenlopende lichamelijke
klachten en extreme vermoeidheid. Het risico op zelfdoding is tienmaal hoger bij psychotraumatische problemen. In de studie van het
Karolinska Instituut leed 47,5 procent
na zes maanden aan matige tot ernstige depressie.

Omdat
de herbelevingen ontredderen en beangstigen, probeert het slachtoffer
situaties, plaatsen, mensen of gedachten die ze kunnen oproepen te
vermijden. Dat kan tot grote beperkingen leiden.

Elke
dag opnieuw is een overlevingstocht. Op sommige dagen ben ik vier uur
bezig om mijzelf in balans te krijgen, gewoon om naar de winkel te
gaan of om mijn zoontje naar school te brengen, omdat ik zoveel angst
heb om buiten te komen. In paskamers krijg ik het benauwd. Ik koop
wel via internet, dat wordt thuis geleverd. Ik krijg nu een jaar een
ziekte-uitkering, voor het eerst sinds de verkrachting. Normaal
werken gaat niet. Op mijn laatste job werd ik te vaak getriggerd,
door op zich heel onschuldige opmerkingen. Soms ben ik door de stress
en de angst erg chaotisch. Ook fysiek geraak ik soms echt niet
vooruit. De nachtmerries putten mij uit, de angst en de spanning
blijven dagen in mijn lijf hangen, ik ben dan zo moe”.

Zwijgen

Een
van de redenen waarom slachtoffers van verkrachting zo’n hoog
risico lopen op PTSS, is dat ze vaak zwijgen. Maar zwijgen lokt net
meer herbelevingen uit, die dan nog meer beangstigend zijn. Aangifte
gebeurt ook mede daardoor vaak niet. Slachtoffers lijden in stilte
omdat ze bang zijn voor het oordeel van de omgeving of voor de dader,
die heel vaak een bekende is, of omdat ze zich schamen en zichzelf
verwijten maken.

Erik
de Soir: “De
meesten durven geen aangifte te doen: daders dreigen immers dat het
daarmee allemaal nog erger zal worden en dat ze toch niet geloofd
zullen worden, of het slachtoffer worstelt met schuldgevoelens: ‘ik
had geen korte rok mogen aandoen’ of ‘ik had nooit dat glas champagne
mogen aannemen’”. Moeilijk
kunnen praten over wat er is gebeurd, hoort overigens ook bij PTSS.
“Het slachtoffer is vaak niet in staat om wat het heeft ervaren
goed te verwoorden”, zegt Erik de Soir. “Het vermogen om dat te
doen is aangetast. Erover moeten praten lokt ook herbeleving uit en
dat is erg pijnlijk”.

Eerst
aangifte, dan sporenafname

De
laatste dagen was vaak te horen dat een slachtoffer naar een dokter
kan gaan om het geweld te laten vaststellen en sporen, sperma, te
laten afnamen van de dader. Jammer genoeg is het niet zo eenvoudig.
Het zoeken naar sporen voor de bewijslast vergt specifieke kennis en
verloopt volgens een vastgelegde, wettelijke procedure.

Een
dokter verzamelt geen bewijsmateriaal, zoals DNA van de dader, zonder
opdracht van de procureur des Konings bij het parket. En daarvoor
moet het slachtoffer aangifte doen bij de politie. Zo wil de wet het.
De gerechtsarts onderzoekt het lichaam en de kleren van het
slachtoffer dan aan de hand van een zogenaamde SAS of seksuele
agressieset, een doos met materiaal en instructies om seksueel geweld
vast te stellen en sporen te verzamelen die de dader kunnen
identificeren. Het is een gespecialiseerd onderzoek dat al gauw
anderhalf tot twee uur in beslag neemt. De analyse van de stalen
gebeurt overigens niet automatisch. Dat is een aparte beslissing van
het gerecht.

Rol
arts overschat

Een
huisarts die daarvoor geen opdracht krijgt van het parket, neemt dus
geen DNA af. “Wij adviseren inderdaad om het lichamelijke onderzoek
bij verkrachting te laten uitvoeren door mensen die daarvoor opgeleid
zijn”, zegt dokter
Maaike Van Overloop, voorzitter van de Vlaamse huisartsenvereniging
Domus Medica.

“Dit moet wetenschappelijk en juridisch heel correct
verlopen, in het belang van het slachtoffer. Uitwendige letsels zoals
blauwe plekken en wondjes kunnen wij vaststellen en attesteren, maar
wij moeten ook opletten alles zo intact mogelijk te laten en geen
sporen te wissen voor als het slachtoffer toch klacht zou willen
indienen. Sporenafname kunnen wij niet doen. Het allerbelangrijkste
voor de huisarts is het slachtoffer te overtuigen klacht in te
dienen”.

Hetzelfde geldt voor heel wat ziekenhuizen.
Het federaal steunpunt geweld op vrouwen bij het Instituut voor de
Gelijkheid van Vrouwen en Mannen deed vorig jaar een rondvraag
waaruit bleek dat slechts 12 van de 66 algemene ziekenhuizen in
Vlaanderen gevormd zijn in het afnemen van de SAS. Recente cijfers
worden binnenkort verwacht.

En
in ieder geval geldt ook hier dat je eerst aangifte moet doen
vooraleer een SAS wordt toegepast.

Een
weg rond aangifte?

Klacht
indienen kan nog jaren na de feiten, maar niet bewijskrachtige sporen
verzamelen, zoals DNA, die naar de dader kunnen leiden. Na 72
uur al is dit quasi-onmogelijk. Ideaal is een aangifte en
sporenafname binnen de 24 uur.

Als
je wil dat de dader van een verkrachting gevat wordt, dan kan je vandaag
in ons land niet om een snelle aangifte heen voor sporenafname, maar
slachtoffers schrikken er net voor terug. Een patstelling?

In
Groot-Brittannië, de Scandinavische landen en in Nederland bestaan
centra die aangepaste hulp bieden aan slachtoffers van verkrachting.
Slachtoffers hoeven ook niet meteen te beslissen of ze aangifte
willen doen. Ze kunnen hoe dan ook sporen laten afnemen.

Integrale
zorg de klok rond

Het
Centrum Seksueel Geweld (CSG) in Utrecht is zo’n plek waar artsen,
psychologen en politie samenwerken en elke dag de klok rond
gecombineerde zorg bieden. Lieve Hehenkamp is er psychologe:
“Die multidisciplinaire en altijd toegankelijke zorg is belangrijk
omdat de eerste 72 uur zo cruciaal zijn. Er moeten sporen worden
afgenomen voor de opsporing van de dader, en het slachtoffer moet
medische zorg krijgen, denk aan een behandeling tegen soa’s en hiv
en het voorkomen van een mogelijke zwangerschap. Wij nemen ook binnen
één werkdag contact op voor psychische zorg. Slachtoffers denken
vaak dat ze gek worden, snappen niet wat er met ze gebeurt, schamen
zich. Wij vertellen dat die reacties normaal zijn. En dat maakt al
zoveel verschil, zien we”.

Kan
een leek, een begripvolle omgeving goede hulp bieden? Lieve Hehenkamp
denkt van niet: “Er is veel kennis nodig over de hevige klachten
die slachtoffers kunnen hebben. En die kennis komt van een opleiding
gecombineerd met klinische ervaring. Je moet daarbij ook denken aan
het hoge risico op zelfmutilatie bij slachtoffers. En je moet een
goede inschatting kunnen maken of iemand meer risico loopt op het
ontwikkelen van PTSS. De
psychologische monitoring is heel belangrijk. Wanneer er sprake is
van PTSS, kunnen we behandeling inzetten”.

De
gecoördineerde aanpak op het centrum verhoogt ook de
aangiftebereidheid. Landelijk doet 5 tot 10 procent
aangifte, binnen het CSG is dat 34 procent.
In Nederland bestaan nu drie Centra Seksueel Geweld. De komende jaren
zullen er nog tien bijkomen.

Ik
heb zelf ontdekt dat ik PTSS had, door wat ik bij mezelf opmerkte op
te zoeken op het internet en in de bibliotheek. Na de aangifte bij de
politie kwam er enkele weken een vrijwilligster van Slachtofferhulp
bij me thuis langs. Ze was een luisterend oor. Met wat ik nu weet
over PTSS, kan ik niet zeggen dat die aanpak professioneel was, maar
het deed mij wel goed. Daarna had ik nog een aantal jaren
praattherapie. Na vijf jaar dacht ik dat ik ‘genezen’ was. Maar
op een dag zag ik onverwacht een van de vermoedelijke daders terug.
Dat was een enorme trigger, ik stortte in”.

Multidisciplinaire
centra

Integrale
zorg voor verkrachtingsslachtoffers zoals in Nederland mag dan nog
niet bestaan in ons land, in
een aantal gerechtelijke arrondissementen, zoals in Gent, Antwerpen,
Leuven en Brussel, hebben politie en gerecht wel
samenwerkingsovereenkomsten met ziekenhuizen voor het afnemen van de
SAS.

Kunnen
zij uitgroeien tot referentiecentra voor medische, psychische en
forensische hulp? Referentiecentra
bestaan al voor mensen met hiv of aids. Liesbet
Stevens, professor seksueel strafrecht aan de KU Leuven: “Wat
je moet garanderen is dat de sporenafname professioneel gebeurt en
dan kan je het slachtoffer die extra tijd geven om te beslissen of
het aangifte wil doen of niet. Een eerste stap is het samentrekken
van dienstverlening en expertise en die onderbrengen bij
gespecialiseerde centra, bijvoorbeeld een of twee per provincie,
waarvan geweten is dat ze de SAS kunnen afnemen, 24 uur op 24 uur ter
beschikking staan en weten hoe ze moeten omgaan met slachtoffers van
verkrachting. Andere beroepsgroepen zouden moeten verwijzen naar die
centra. Dat het bij traumatische ervaringen ook nodig is om snel in
te grijpen, is een argument voor psychische zorg in die
hulpverleningscentra.”

Ik
zal nooit meer de Vera van vroeger zijn, maar ik slaag erin ermee te
leven. Soms leef ik enkel nog voor mijn zoon. Ik heb begeleiding van
een dokter, een osteopate en een psychiater. Het helpt, om mijzelf in
balans te brengen na een nachtmerrie of angstaanval. Maar ik word nog
altijd getriggerd en dan heb ik weer nachtmerries”.

De
daders van Vera’s verkrachting zijn nooit gevat. Ze deed aangifte
volgens het boekje, DNA-stalen werden afgenomen maar het parket vroeg
geen analyse van de stalen. Haar zaak werd geseponeerd: ‘dader
onbekend’.

1 Vera
is een schuilnaam.

2 Van de slachtoffers van verkrachting vertoont 94% in de eerste twee weken
na de feiten symptomen van posttraumatische stress (PTSS). Als de
problemen langer dan drie maanden aanhouden, worden ze als chronisch
beschouwd. Een studie van de Amerikaanse psychiater Kessler, die nog
steeds als referentie geldt, toonde aan dat wie slachtoffer wordt van
verkrachting het hoogste risico op chronische PTSS loopt.

Het artikel kwam tot stand in de opleiding Internationale Researchjournalistiek, een samenwerking
van het Fonds Pascal Decroos en de hogeschool Thomas More.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!