Opinie - Paul Corthouts

Is het culturele ‘burgerkabinet’ van Gatz een goed idee?

(Al dan niet mondige) burgers worden deskundig vertegenwoordigd door het middenveld. Waarom in crisistijden een bijkomend orgaan creëren dat minder onderbouwd te werk kan gaan? En dus waarom niet kiezen om bestaande studieresultaten over cultuurparticipatie – waarvoor evenzeer ‘de burger’ werd geconsulteerd – in beleidsdaden om te zetten?

donderdag 12 maart 2015 13:00
Spread the love

Cultuurminister
Sven Gatz lanceert een ‘burgerkabinet’, waarin een panel van 150
burgers actief betrokken wordt bij het cultuurbeleid. Dat klinkt als
goed nieuws. Door met directe vormen van inspraak te experimenten,
geeft minister Gatz het signaal dat hij de democratie genegen is. De
keuze voor cultuurparticipatie als eerste proefveld moet tegelijk
duidelijk maken dat hij het maatschappelijk belang van cultuur
onderschrijft. Cultuur is overal, voor iedereen. Of zou dat zeker
moeten zijn.

De
vraag is natuurlijk of het inzetten van een ‘burgerkabinet’ de
meest geschikte methode is om na te denken over (cultuur)beleid,
zelfs indien de uitkomst van dit proces hiervoor slechts een
‘bijkomende’ insteek zou opleveren.

Meningen
te over

Niet
alleen cultuur, maar bijvoorbeeld ook water is er in principe voor
iedereen (die zijn rekening betaalt). En iedereen zal ongetwijfeld
een mening hebben over de watervoorziening: over de prijs die voor
water mag aangerekend worden, over de kwaliteit ervan en over
hoeveel keer per decennium het trottoir ten behoeve van de
waterleiding mag worden opengebroken. Volgens de logica van minister
Gatz moet wie belastingen betaalt voor een collectief goed zich
persoonlijk hieromtrent kunnen uitspreken (om het beleid te
‘verbreden’). Maar daarmee wordt de technische complexiteit over
het hoofd gezien; hierop hebben vooral deskundigen en
dossierspecialisten zicht. En de wegenwerkers. Zij zijn immers
dagelijks bezig met wat al dan niet mogelijk is. Voor kunst en
cultuur geldt net hetzelfde. Nadenken over beleid gaat verder dan
individuele wensen en meningen verzamelen. Mag er nog visie zijn?

De
voorzieningen waarvoor de burger belastingen betaalt, zijn legio. Dra
krijgt de burger via het ‘burgerkabinet’-systeem de kans om
persoonlijk zijn zegje te doen over cultuurparticipatie. Morgen ook
over aankopen voor het leger, de omgang met islamisering of
wetenschapsbeleid? Of over het loon voor volksvertegenwoordigers en
ministers? Of over de subsidie voor politieke partijen? Dat laatste
mag zeker aan de orde zijn indien politici hun eigen
verantwoordelijkheid weer naar de burgers terugschuiven. Want gaat
het wel enkel om het inzamelen van een veelheid aan meningen? De
minister zelf spreekt van een ‘burgerkabinet’; niet van een
‘burger-enquête’. En het begrip ‘kabinet’ verwijst immers
niet zozeer naar advies, dan wel naar beslissing…

De
democratische toets

Gelukkig
beschikken we in ons land over een democratisch systeem waarbij de
inwoners om de zoveel jaar hun vertegenwoordigers aanduiden. Ze
kiezen die uit een reeks kandidaten – iedereen kan opkomen – die
zichzelf en de waarden waar ze voor staan publiek bekend maken. Ze
nemen, na hun verkiezing, een engagement op om zich in
beleidsmateries te verdiepen, dossiers op te volgen en hieromtrent
constructieve voorstellen te doen.

Ook
voor Gatz’ ‘burgerkabinet’ kan, naar eigen zeggen, iedereen
kandideren. Maar de keuze uit de kandidaten gebeurt dit keer niet op
basis van een eerder publiek gemaakt ‘moreel kompas’. Hier
beslist een extern onderzoeksbureau over wie uiteindelijk bevraagd
zal worden. Geheel volgens de regels der statistische kunst.
Representativiteit betekent hier: de juiste verhouding per
leeftijdsgroep, woonplaats, opleidingsniveau, geslacht, …. Inzicht; deskundigheid of engagement zijn hierbij onhandelbare parameters.

Gedegen
onderzoek : te ouderwets?

Dus
komt onvermijdelijk de vraag bovendrijven waar een ‘burgerkabinet’
een meerwaarde zou kunnen opleveren naast de tientallen actuele
wetenschappelijke studies over cultuurparticipatie. Waarbij evenzeer
de statistische representativiteit werd nagestreefd. Waarom worden
deze studies niet publiekelijk door het beleid ter harte genomen? Hun
conclusies zijn er ook gekomen door o.a. niet-participanten te
bevragen en in een aantal gevallen ook persoonlijk tijdens
diepte-interviews of rondetafelgesprekken. Waarbij een belangrijke
vaststelling trouwens was dat elke burger vooral de optimale
condities en kansen moet krijgen om te proeven van en te participeren
aan cultuur – de rol van onderwijs!! – maar zich zeker niet
verplicht moet voelen om aan te sluiten bij een culturele vereniging,
aan amateurkunsten te doen, een theatervoorstelling bij te wonen of
een museum te bezoeken. Mensen mogen natuurlijk ook andere keuzes
maken om hun tijd door te brengen en er zin aan te geven. Als
ze maar ooit genereus met cultuur in aanraking zijn mogen komen.

Maar
gaat iedereen die wil zetelen in een ‘burgerkabinet’ over
cultuurparticipatie ooit de vrijgevigheid van cultuur hebben
geproefd?

En
dan dus de beslissingsmacht van een ‘burgerkabinet’. Minister
Gatz verbindt zich ertoe aan de slag te gaan met de input van het
burgerkabinet, dat jaarlijks van samenstelling wisselt ‘om frisse
ideeën te garanderen’. Maar wat gebeurt er als de ideeën het ene
jaar ‘frisser’ zijn dan het vorige? Krijgen we een beleid dat
alle kanten uitgaat, maar een duidelijke rode draad mist? En dan een
praktisch-financiële bedenking: zijn er na een besparing van -2,5 procent tot -20 procent in de cultuursector nog middelen beschikbaar om de frisse
ideeën van de burger te realiseren?

We
zijn het eens met minister Gatz dat er inderdaad succesverhalen terug
zijn te vinden van burgerinspraak op lokaal niveau. Maar daar gaat
het uitdrukkelijk om concrete cases: hoe lokaler, hoe tastbaarder en
hoe groter de betrokkenheid. Voor andere en grotere schaalniveaus is
er echter het middenveld dat met veel toewijding en expertise input
bij zijn (lokale) achterban verzamelt, die gegevens door een trechter
haalt en in beleidsaanbevelingen giet. En vervolgens de minister van
deze inzichten op de hoogte brengt. Laten wij daarop inzetten. We
hopen van onze cultuurminister hetzelfde.

Paul
Corthouts is directeur
beleid van Overleg
Kunstenorganisaties (oKo
). oKo
is de sectorfederatie van meer dan 200 organisaties uit de
professionele artistieke sector (beeldende en audiovisuele kunsten,
sociaal-artistieke sector, muziek, kunsteducatie, podiumkunsten, …).

take down
the paywall
steun ons nu!