Wie is de vijand? Hoe de Britse machthebbers oorlog voerden tegen de mijnwerkers

Dertig jaar geleden vond in Engeland, Wales en Schotland de grote mijnwerkersstaking plaats, veruit het omvattendste industrieel conflict in het Verenigd Koninkrijk sinds 1926. Het was een defensieve staking, niet voor hoger loon maar tegen een twintigtal aangekondigde sluitingen en tegen werkloosheid. De regering-Thatcher reageerde draconisch. "Komaan, nog één keer grove taal. Maxwell, Thatcher, Kinnock...: het schuim der aarde, de heffe des volks."

maandag 12 januari 2015 11:11
Spread the love

In een gefilmd
interview vertelde Jean-Paul Sartre eens dat zijn politieke
radicalisering in de vroege jaren vijftig mede gestimuleerd werd door
een boek over de staatsgreep van Louis Napoleon van 1851; uit de
daarin gepubliceerde brieven en andere teksten van keurige lieden
leerde hij ce que pouvait contenir de merde un coeur bourgeois:
hoeveel smerigheid er in een bourgeoishart kan huizen. Ik moest
spontaan terugdenken aan die ouderwets duidelijke woorden bij het
lezen van The Enemy Within van Guardian-journalist
Seumas Milne – beter kan ik mijn gevoel niet weergeven. Maar al
even spontaan kwam er ook jongensboekentaal bij me op: ‘mijn bloed
kookt van verontwaardiging’, zoiets.

Waar gaat het om?
Dertig jaar geleden, van maart 1984 tot maart 1985, vond in Engeland,
Wales en Schotland de grote mijnwerkersstaking plaats, veruit het
omvattendste industrieel conflict in het Verenigd Koninkrijk sinds
1926. Het was een defensieve staking, niet voor hoger loon maar tegen
een twintigtal aangekondigde sluitingen en tegen werkloosheid, en ze
werd geleid door de National Union of Mineworkers (NUM),
waarvan Arthur Scargill de voorzitter was. Toen deze militante leider
gedurende de staking nog veel meer ellende voorspelde werd hij
weggehoond. Maar in een recent artikel
kon Milne schrijven: ‘In januari [2014] bevestigden pas vrijgegeven
regeringsdocumenten dat, net als Scargill destijds waarschuwde, er
bij het begin van de staking inderdaad een geheime lijst bestond met
75 te sluiten mijnen, ten koste van 75.000 banen. Thatcher loog
daarover, en wilde duizenden soldaten naar de kolenvelden sturen toen
haar regering leek te gaan verliezen.’

Maar het liep uit
op een nederlaag voor de arbeiders: onvoorwaardelijke werkhervatting.
En in de jaren negentig werd het merendeel van de mijnen wel degelijk
gesloten, terwijl de schamele rest verkocht werd aan het
privékapitaal. Dat was hoegenaamd geen kwestie van economische
noodzaak, de mijnbouw vormde een sterke, productieve industrie.

De aanvallen

Na de staking
bleef de vakbond verdeeld en ontredderd achter, maar anders dan de
publieke opinie dacht was hij niet gebroken, en de leiders bleven op
hun post en werden herkozen. De overheden beseften dat ze nieuwe
acties konden verwachten als ze hun voornemens verder doorvoerden.
Tegen die achtergrond valt het offensief te verklaren dat ze in 1990
op touw zetten: een nooit geziene smeercampagne tegen Arthur Scargill
en de algemeen secretaris van de NUM, Peter Heathfield.

Over die
campagne, over de machinaties erachter en het roemloze einde ervan –
daarover handelt het boek van Milne, dat in 1994 verscheen en vorig
jaar een bijgewerkte nieuwe editie kreeg. De titel The Enemy
Within
verwijst naar een beruchte uitspraak van Margaret
Thatcher. Zij vergeleek in 1984 de oorlog tegen de mijnbond met de
Falkland-oorlog van twee jaar eerder: de Argentijnse generaals waren
de buitenlandse vijand, nu woedde de binnenlandse vijand, ‘die veel
moeilijker te bestrijden is en gevaarlijker voor de vrijheid’.
Later stelde haar toenmalige Staatssecretaris voor Energie dat de
regeringsvoorbereiding op de staking erg leek op ‘de herbewapening
met het oog op de Hitler-dreiging in de late jaren dertig’.

Ultrakort
samengevat kwamen in 1990 de voornaamste beschuldigingen tegen de
vakbondsleiders hierop neer. Ten eerste: Scargill en Heathfield
zouden, samen met Roger Windsor, de niet-verkozen CEO van de NUM,
meer dan 70.000 pond van een Libische geldschenking aangewend
hebben voor hun eigen huizen in plaats van hulp aan de stakers – de
demonische Scargill had er zijn hypotheek mee afbetaald.
Verduistering dus, persoonlijke verrijking, en dat terwijl zo veel
mijnwerkers met zware financiële problemen kampten! De bron van deze
aanklacht was Windsor zelf, die voor de pers als een soort
kroongetuige fungeerde. Ten tweede: Scargill zou een Russische
gift van minstens een miljoen dollar, bestemd voor noodlijdende
stakers, misbruikt hebben voor een nieuwe internationale
mijnwerkersbond waarin hij een machtspositie had. In verband met de
tweede beschuldiging werden diverse processen aangespannen, en velen
dachten dat Scargill tegen Kerstmis achter de tralies zou zitten.
Merk op dat het in beide gevallen niet alleen een slechte besteding
van geld betrof, maar op de koop toe slecht geld: uit de Sovjet-Unie
en Libië!

Er klopte geen
moer van. Scargill had geen hypotheek en hoefde niets af te betalen,
ook Heathfield trof geen schuld – alleen Windsor zélf had een
overbruggingskrediet gekregen (dat hij nooit zou terugbetalen); het
geld in kwestie werd perfect legitiem gespendeerd, en was helemaal
niet afkomstig uit Libië… En het geld van de Russische vakbond,
dat voor 94% ná de staking arriveerde, was wel degelijk bestemd voor
de doeleinden waarvoor het gebruikt werd.

Overigens bouwden
de kwade verzinsels handig voort op reële maar onschuldige
elementen. Eind 1984 waren de activa van de NUM gesekwestreerd en was
de bond onder curatele gesteld, en vanaf dat moment had hij zich
overeind moeten houden met allerlei ingewikkelde geheime operaties en
cash geld. Maar geheim betekent niet illegaal – om kort te gaan: in
1992 besloot de fiscus dat er geen enkele reden tot vervolging was.
Ook andere rechtszaken liepen dood of draaiden uit in het voordeel
van de NUM-leiders.

Er klopte geen
moer van, maar de hele zaak had de vakbond verlamd en ontzaglijk veel
energie opgeslorpt. En een deel van de modder bleef hangen, tot op
vandaag.

De aanvallers

Terug naar het
begin: de smeerboel in een bourgeoishart, of: de sléchtheid van de
klassevijand en de instituties die hem dienen – ja hoor, ik volhard
in aftandse taal. De machthebbers zijn tot letterlijk alles in staat
om te beletten dat hun belangen en hun systeem worden aangetast.
Laten we het dus over hen hebben, over de daders.

1.

Zowat de hele
mainstream-pers (afgezien van de BBC, grotendeels eigendom van
multinationals) gaf zowel tijdens de staking als vijf jaar later
blijk van een formidabele vooringenomenheid, luiheid en
ombekwaamheid: ze ontpopte zich helemaal als een volgzaam
‘ideologisch staatsapparaat’ (om het met een nuttige term van
Louis Althusser te zeggen). Na de gewelddadige confrontatie van
Orgreave (juni 1984) bestond de BBC het om beelden in omgekeerde
volgorde te monteren, zodat een aanval van de bereden politie tot een
defensieve actie werd omgetoverd.

De campagne van 1990 werd in de eerste plaats gevoerd door de Daily
Mirror
, de tabloidkrant die bij Labour aanleunt en die ook veel
mijnwerkers lazen, en door een programma van Central Television.
Sinds juli 1984 had de tycoon Robert Maxwell de Mirror in
handen, en ook 20% van Central TV. Maxwell, die zich intensief
bemoeide met redactiezaken, was tijdens de staking al in aanvaring
gekomen met Scargill, die hem de schone rol van nationale verzoener
scheen te misgunnen; ook in 1990 was hij – zacht uitgedrukt –
persoonlijk betrokken bij wat zijn krant publiceerde. De aantijgingen
van geldverduistering steunden hoofdzakelijk op twee getuigen van
binnen de NUM: de valse klokkenluider Windsor en Scargills vroegere
chauffeur, en dankzij Maxwell ontvingen die daarvoor respectievelijk
80.000 en 50.000 pond; in muntwaarde van vandaag betekent dat
ongeveer het dubbele. (Reken die bedragen maar eens om in euro.)

Maxwell
onderhield uitgebreide contacten in vooral de Britse en de
Israëlische spionagewereld, maar ook met het Oostblok; daarom mocht
hij geregeld bij Thatcher op de koffie: ‘Meneer Maxwell hield me op
de hoogte van wat er gebeurde in de Oost-Europese landen en van wat
hun leiders dachten.’ Volgens John Pilger koesterde Maxwell the
most extreme reactionary views
, en nadat hij eind 1991 om het
leven was gekomen, bleek hij algauw ‘een van de grootste dieven en
verduisteraars van de twintigste eeuw’ te zijn geweest (Milne).
Onder meer had hij uit de pensioenfondsen van zijn eigen bedrijven
meer dan 400 miljoen pond ontvreemd. Er werden in zijn brandkast ook
gestolen NUM-documenten aangetroffen.

2.

Nadat de
regering-Heath in 1972 en 1974 het onderspit had moeten delven bij
twee andere mijnstakingen, was de Conservatieve Partij van de macht
verdreven. Toen Margaret Thatcher premier werd, wilde ze vergelding:
‘het overheersende doel van de hele energiepolitiek van de Britse
regering vanaf 1979 was om voor altijd de machtsbasis van de NUM te
vernietigen en de Tory-nachtmerries van de vroege jaren zeventig te
verjagen. De industriële kracht van de mijnwerkers steunde op hun
greep op de elektriciteitsvoorziening. In de jaren zeventig en
tachtig kwam ongeveer 80 percent van de elektriciteit voort uit
inlandse steenkool. Voor de Tory’s moest die afhankelijkheid van
kolen gebroken worden, tot bijna elke prijs.’ Het draaide uit op
een vandalistische opoffering van ‘de veiligste en meest
geavanceerde steenkoolindustrie in de wereld’ ter wille van
‘privébelang en klassenwraak’, en – ruimer bekeken – ter
wille van een neoliberale hervorming van de economie.

De regering
bereidde het conflict van 1984-1985 dan ook grondig voor, en zowel
voor, tijdens als na de staking liet ze de geheime diensten
meespelen. De beschuldiging van verduistering en corruptie aan het
adres van de vakbondsleiders heeft ook in dit geval een ironische
kant. De vier Conservatieve verkiezingsoverwinningen tussen 1979 en
1992 waren mede te danken aan miljoenen ponden van ‘vijf
buitenlandse zakenlui die geïmpliceerd waren in criminele
belastingontduiking, aandelenhandel met voorkennis en fraude. […]
Het financieringssysteem van de Tory’s werden gedurende vele jaren
ondersteund door een netwerk van geheime bedrijven om donaties
verborgen te houden.’

3.

De geheime
diensten (MI5, GCHQ, en de Special Branch van de politie)
zaten de mijnbond voortdurend op het lijf, en waarschijnlijk was hun
invloed doorslaggevend om de campagne van 1990 tijdelijk succesvol te
maken. Zonder persoonlijke toestemming van Thatcher zou menige
geheime operatie niet mogelijk zijn geweest. Telefoons werden
afgetapt in de hele periode; tijdens de staking werd het geldverkeer
van de NUM gecontroleerd en werden geregeld agents-provocateurs op
pad gestuurd. Om de constante bewaking van Scargill (vanaf begin
jaren zeventig!) te rechtvaardigen vond MI5 zelfs een categorie uit
voor hem alleen: Unaffiliated Subversive. Zulke zielige
trucjes hadden ze nodig, want de NUM was een perfect legale
organisatie met verkozen leiders.

De ‘Libische
connectie’ was helemaal in scène gezet – een ingewikkelde
valstrik, die tweemaal dienstdeed: eerst in 1984, toen de
binnenlandse vijand NUM, o gruwel!, gelieerd bleek met de
griezeligste buitenlandse vijand, de ‘dolle hond’ Khadaffi –
waarbij onbesproken bleef dat de regering zelf de olie-invoer uit
Libië verhoogde om de staking te breken; en daarna in 1990 voor de
zogenaamde verduistering. In de jaren negentig bleek duidelijk dat de
geheime diensten bij deze affaire én bij vele andere moeilijkheden
een hooggeplaatste man binnen de NUM hadden uitgespeeld. Harde
bewijzen zijn niet mogelijk, maar het lijdt nauwelijks twijfel dat
die figuur niemand anders was dan Roger Windsor, die de vakbond
onnoemelijke schade berokkende. (Voor wie zoiets onmogelijk zou
achten: in 2002 bleek dat Scargills directe voorganger Joe Gormley,
meer dan tien jaar NUM-voorzitter, als informant voor de Special
Branch
werkte.)

Er valt nog te
vermelden dat ook de pers zwaar geïnfiltreerd was. Bijvoorbeeld,
talrijke journalisten voor sociale zaken (met goede contacten in de
arbeidersbeweging) hielpen op de een of andere manier de geheime
diensten. Roy Greenslade, de hoofdredacteur van de Mirror in
1990, zei achteraf: ‘De meeste tabloids – of zelfs kranten in het
algemeen – zijn de speelbal van MI5.’

4.

De toenmalige
Labour-leider Neil Kinnock droeg de NUM geen warm hart toe: de linkse
opstelling van Scargill c.s. doorkruiste zijn plannen om alle gezever
over klassen te dumpen, Labour te ‘moderniseren’ en zelf eerste
minister te worden. Er waren verschillende botsingen, Kinnock
distantieerde zich zoveel mogelijk van de staking, en in 1990 waren
twee van zijn acolieten volop actief in de hetze. Het groteske
toppunt: toen het verhaal van de Mirror al compleet in duigen
lag, halfweg 1991, ontvingen de auteurs ervan niettemin een British
Press Award als ‘Reporter of the Year’, en Neil Kinnock reikte
grijnzend de prijs uit.

Het spreekt
vanzelf dat ‘New Labour’ naderhand al even vijandig stond
tegenover de voorbije mijnstakingen. Toen Tony Blair het in 2002 aan
de stok kreeg met actievoerende brandweerlui, brandmerkte hij hun
leiders als ‘Scargillite’, en beloofde hij dat those days
nooit meer terugkwamen. Maar in feite is hier niets bijzonders aan:
we weten al ettelijke decennia dat de arbeidersbeweging evenmin als
enige andere verzetsbeweging kan rekenen op de sociaaldemocratie.

Komaan, nog één
keer grove taal. Maxwell, Thatcher, Kinnock…: het schuim der aarde,
de heffe des volks.

De democratie

Maar laten we
zakelijk blijven. Hopelijk geven de kruimels uit The Enemy Within
die ik heb opgedist een indruk van het hele baksel. Het is een
belangrijk boek met talloze onthutsende elementen, er valt veel uit
te leren en veel bij te denken, maar ik zou het niet aan iedereen
aanbevelen. Eigenlijk ben ik zelf niet zo verzot op dit slag
onderzoeksjournalistiek, boordevol details die je hoe dan ook gauw
weer vergeet; bovendien zie ik nogal wat storende halve en hele
herhalingen, het materiaal lijkt niet altijd efficiënt georganiseerd
en gepresenteerd, de stijl is soms wat gemakzuchtig. Kortom, ik las
het boek niet graag, maar het is noodzakelijk, en niet voor niets
kreeg het ondanks zijn ‘partijdigheid’ in het Verenigd Koninkrijk
een heel goede pers.

Op één punt kom
ik nog even terug. Zoals de formule ‘The Enemy Within’ al te
verstaan geeft: steeds weer horen we, in diverse bewoordingen, het
verwijt weerklinken dat de NUM en haar leiders de democratie
ondermijnden. Het bestuur van de mijnen beschouwde de werkwilligen
als freedom fighters. Robert Maxwell foeterde dat de NUM ‘een
verkozen constitutionele regering’ had willen omverwerpen. Thatcher
beweerde ervan overtuigd te zijn dat ‘een communistische cel rond
Scargill de staking orkestreerde om het land ten val te brengen’.
Volgens David Steel (Liberal Party) was de NUM-leiding gemotiveerd
‘door het verlangen om het marxistische rijk uit te breiden’, en:
‘de staking staat naakt te kijk als politiek, niet sociaal’. Met
het etiket ‘politieke staking’, toen en nu, daar en hier, wordt
niets anders bedoeld dan ‘antidemocratisch’.

Intussen is het
zonneklaar dat het ware gevaar voor de democratie kwam van rechtse
politici, kapitaalbezitters, journalisten, geheime diensten. En niet
alleen in het geval van de geheime diensten (denk aan de
terreurobsessie, aan de Belgacom-hacking, aan Edward Snowdon en de
NSA) weten we dat ze hun aanvallen voortzetten, in Engeland en
elders. De sinistere Blair was een gevaar voor de democratie, Cameron
is er een.

Maar in feite
vind ik ‘gevaar voor de democratie’ een verkeerde formulering,
een die zich te onderdanig schikt naar de denktrant van al die
pseudovolksvrienden. Immers, democratie is niet zomaar iets wat er
is
, iets wat vastomlijnd bestaat en in dat bestaan bedreigd kan
worden. Democratie is geen afgewerkte fetisj, geen ‘levenloos
voorwerp van afgodische verering’ (zoals Van Dale die term
definieert). Democratie is geen ding dat de burgers om de vijf jaar
in stemhokjes fabriceren en dat vervolgens voor vijf jaar untouchable
is. (Op voorwaarde natuurlijk dat de burgers juist stemmen,
niet voor SYRIZA of iets dergelijks! Vrije verkiezingen goed en wel,
maar There Is No Alternative!) De Thatchers van deze wereld
bedreigen niet een reeds bestaande democratie, ze verhinderen telkens
weer dat er werkelijke democratie tot stand zou kunnen komen.

Dat onderwerp
leidt me te ver, maar uiteraard moet ik bij dit alles ook denken aan
Bart De Wever en zijn vrienden, die voortdurend in verongelijkte
frasen hun verknochtheid aan dat valse democratiebegrip uitbazuinen –
bijvoorbeeld in verband met de stakingen van afgelopen november en
december. Ik citeer uit het hoofd: ‘Hopelijk gaan de vakbonden nu
ophouden, of leven we niet meer in een democratie!?’ En: ‘Politieke
stakingen, zeker – het Franstalige ABVV verbergt dat ook niet, ze
willen actievoeren tot de regering valt! 25 mei, dat telt voor hen
niet!’

Ach, u kent het
zelf goed genoeg, dat gebral. Misschien komt u het tegen in uw
dromen? U schrikt zwetend wakker, en met hun zinnen in uw hoofd: Wat
denk je wel, dat verkiezingen geen belang hebben? Omgekeerd, alléén
verkiezingen hebben belang! Niet demonstreren! Zwijgen, gehoorzamen,
werken! En nooit vergeten dat er geen alternatief is, dat er geen
politieke keuzes mogelijk zijn, dat er maar één werkelijkheid
bestaat en dat zíj die in pacht hebben. Dat democratie niets anders
is dan: je plooien naar hún idee van de werkelijkheid.

Maar we willen
echt graag iets anders.

Seumas
Milne,
The
Enemy Within: The Secret War Against the Miners,
4th Edition, 445 blz., Verso, Londen/New York, 2014 (1994). 
Het
citaat van Sartre komt uit:
Sartre– Un film réalisé par Alexandre Astruc et Michel Contat,
Gallimard, Parijs, 1977; het boek waarnaar Sartre verwijst is
Le
coup du 2 décembre
van Henri Guillemin (1951).

take down
the paywall
steun ons nu!