Cultuurminister Gatz: blauwe lente?
Opinie -

Cultuurminister Gatz: blauwe lente?

Met de eerste aangekondigde cuts op kunst en cultuur, wordt de cultuurpolitieke visie van deze nieuwe regering duidelijk: de kleintjes betalen de rekening, de kunst van morgen is de pineut.

woensdag 24 september 2014 10:28
Spread the love




De eerste voorlopige cijfers over de
besparingen op cultuur lopen binnen: 7,5% op gezelschappen, kunstenaars en
kleine organisaties voor 2015. Ook 2016 wordt een besparingsjaar, aldus de
minister. Wellicht met nog diepere cuts, want de besparingsambities van de
Vlaamse regering gaan veel verder dan wat Bourgeois I met zijn
septemberverklaring alvast voor 2015 bekendmaakte. Over media nog geen nieuws, dat
wordt zoals reeds aangekondigd nog een pak erger dan cultuur.

Dat er moet bespaard worden, is een
verantwoordelijkheid die Gatz kan doorschuiven naar de regering. Maar de manier
waarop hij dat doet, is volledig voor zijn rekening. Blijkt nu dat hij al een
visie voor ogen heeft: vooral kunstenaars en gezelschappen krijgen klappen. De (grote) instituten minder. Dat past in zijn verticale
visie op ‘instrumentalisering’: grote huizen die als een culturele
vuurtoren de Vlaamse economische regio moeten promoten.

Blauwe bloesem?

De visie achter de eerste besparingen bevestigt
dat de Cultuurminister verder denkt in de logica van ‘de blauwe culturele
lente’, zoals hij dat ten tijde van Arabische lente zo mooi noemde. Hij deed dat in een
Open VLD-opinie (DS, 2009), die hij samen schreef met Jean-Jacques De Gucht en Herman Scheuremans. Die opinie vertrok van de vraag hoe we met
minder meer kunnen doen. Naast de te verwachten oproep voor meer
ondernemerschap en aandacht voor de ‘mengvormen’ tussen het commerciële en
gesubsidieerde, lazen we een schreeuw naar meer internationale ambitie, via een
samenwerking tussen cultuur, toerisme en economie.

Opmerkelijk wordt het echter bij concrete
voorstellen: gezelschappen en kunstenaars zouden alleen
gesubsidieerd mogen worden voor hun artistieke prestaties. Alle overheadkosten zouden
voor rekening van de huizen moeten zijn, wat een verregaande heroriëntering van
middelen vereist: “Zo krijgen we een driedeling: Kunstenaars houden zich bezig
met het artistieke. Promotie, boekhouding en logistieke ondersteuning komen in
handen van de verschillende huizen, zalen en culturele centra. Alles wat neigt
naar managements- en marketingstaken wordt overgelaten aan de markt.”

Inconsistente internationalisering

Afgezien van dit pleidooi voor vergaande
vermarkting, is deze visie op internationalisering compleet inconsistent, als
men tenminste het artistieke wil ondersteunen. Als we immers naar de
economische huishouding van bijvoorbeeld de theaterwereld kijken, dan merken we
dat Nederland-na-de-kaalslag in verhouding meer middelen voorziet voor
gezelschappen dan voor nationale cultuurhuizen, met als gevolg dat Nederlandse
gezelschappen in verhouding met de onze meer armslag hebben en dus ‘goedkoper’ zijn om in het buitenland
te toeren.

Een ander voorbeeld: als Jan Fabre met zijn
gezelschap naar festivals in Zuid-Amerika trekt, dan blijkt dat het Duitse gezelschap van Thomas Ostermeier van de Duitse regering niet alleen veel
meer middelen krijgt om internationaal te toeren, maar aan festivalteams extra
subsidies belooft als zij dit Duitse gezelschap ontvangen. Aangezien aanwezigheid op internationale festivals cruciaal is voor internationale erkenning en samenwerking, is deze ongelijke behandeling schadelijk voor de artistieke ontwikkeling.

Kortom, als Gatz nu
vooral op onze Vlaamse cultuurhuizen gaat inzetten (een verzuchting van N-VA)
is dit sterk in het nadeel van de internationale werking van onze kunstenaars
en gezelschappen. Wie dan nog beweert een erezaak te willen maken van internationalisering, heeft het duidelijk niet over het artistieke.

De kassa als kunstcriticus

Dit is overigens niet het enige probleem met
wat voor een blauwe lente moet doorgaan. We lezen ook ‘dat het artistieke
succes meer afgemeten moet worden aan het aantal vertoningen en verkochte
zitjes, zodat het culturele aanbod beter gereguleerd wordt door vraag en
aanbod’. Volgens deze cultuurvisie is Coca-Cola niet alleen het beste
cultuurproduct, het is ook een totale miskenning van wat een kunstenbeleid zou
moeten zijn: de ondersteuning van het creatieproces, een vrijruimte creëren
voor emancipatie, experiment en ontwikkeling, inzetten op waarde eerder dan
winst.

Gelukkig is de sociale beweging Hart boven
Hard in iets cruciaal geslaagd: het solidair maar militant samenbrengen van de
culturele sector in een verbond samen met de rest van de civiele maatschappij, dat
traag en op lange termijn een ideologische cultuurstrijd voor een warmere
samenleving wil aangaan. Te beginnen met een hete herfst als antwoord op wat verkocht wordt als een ‘blauwe lente’. 

take down
the paywall
steun ons nu!