Het 'Zuid-Afrikapark' in Israël, gefinancierd door Zuid-Afrikaanse Joden, is één van de vele die werden geplant op Palestijnse ruInes van 1948 en daarna, hier boven het dorpje Lubya (foto http://www.villageunderforest.com).

Hoe is apartheid in Israël ontstaan en uitgebouwd?

Hoe is de veilige Joodse thuishaven na de Holocaust vanaf 1948 verworden tot de apartheidsstaat Israël, waar uitsluitend alle Joden ter wereld welkom zijn, maar de oorspronkelijke Palestijnse bewoners niet. Lucas Catherine en Charles Ducal leggen het uit in hun boek ‘Gaza. Geschiedenis van de Palestijnse tragedie’. Dit is een uittreksel.

zaterdag 26 juli 2014 14:53
Spread the love

Hoe werd Israël na
1948 opgebouwd?

40 procent van de Palestijnen die nu op
de Westelijke Jordaanoever leven, woonden oorspronkelijk in wat nu Israël is.
In Gaza is 80 procent van de bevolking afkomstig uit steden die nu Israëlisch
zijn.

De 418 dorpen waaruit de Palestijnen verdreven werden,
kwamen via de Wet op de afwezige
eigenaars
in handen van het Joods Nationaal Fonds (JNF). Dat wilde er nieuwe Joodse immigranten vestigen, maar
die waren niet zo makkelijk te vinden. De meeste Europese Joden, ook de
vluchtelingen uit nazi-Duitsland, verkozen immers andere bestemmingen dan het
Beloofde Land.

Om het vacuüm op te vullen probeerde men Arabische Joden aan
te trekken. Maar daarvan had nauwelijks iemand ooit over het zionisme of het
antisemitisme horen praten, zodat nogal wat dorpen leeg bleven. Vele huizen
waren bovendien tijdens de gevechten gedynamiteerd of gebulldozerd.

Er werd besloten er dan maar bossen te planten. Die
bossen gingen een grote propagandistische rol spelen. Aan alle Joden ter wereld
werd gevraagd om ter gelegenheid van een religieus feest, of bij een blijde
gebeurtenis in de familie, een boom, een bosje of een heel woud te planten.

Veel van de bossen werden genoemd naar zionistische
leiders, of naar Europese staatslieden die Israël door dik en dun steunden. Zo
is er een Herzlwoud en een Balfourwoud, maar ook een Koning Albert I-woud en
een Koning Boudewijnwoud.

In de dorpen waarvan de infrastructuur tijdens de oorlog
niet was verwoest, kwamen zich langzamerhand nieuw geïmmigreerde Arabische en
oosterse Joden vestigen. 

Waarom is Israël
de staat van alle Joden ter wereld en niet van de Palestijnen?

Er
bestaat niet zoiets als een Palestijns volk in Palestina, zoiets heeft nooit
bestaan.
’– Golda Meir[i]

DeWereldMorgen.be

Met bovenstaande uitspraak uit 1969 bevestigde de
toenmalige Israëlische eerste minister (foto) alleen maar wat al lang in wetten
gegoten was. Niet alleen bestonden er voor Israël na 1948 geen Palestijnen
meer, er bestond ook niet zoiets als Palestijns grond- of ander bezit. Direct
na de uitroeping van de staat zorgden de zionistische leiders ervoor dat hun
staat zo Joods mogelijk zou zijn. Daarvoor vaardigden ze wetten uit.

Door de in 1952 gestemde Zionist Organisation-Jewish Agency Status Law werden de
Zionistische Wereldorganisatie en haar dochterorganisaties het Joodse
Agentschap, het Keren Keyameth LeIsrael en het Keren Hayesod samen met de
Israëlische staat verantwoordelijk voor de integratie van immigranten in
Israël, de uitbouw van landbouwkolonies en de aanpak van de ontwikkeling.[ii] De prominenten van de internationale zionistische
organisaties verkregen daarbij een officiële status in Israël.

De wet bepaalt dat ‘de rang tijdens plechtigheden en
ceremonieën er als volgt zal uitzien: de voorzitters van de zionistische
executieve en van de algemene zionistenraad zullen onmiddellijk volgen na de
regering’.

De erevoorzitter van de Zionistische Wereldorganisatie Nahum
Goldmann omschreef het in 1966 zo: ‘Wij hebben met de staat Israël een verbond
gesloten dat ons taken oplegt die in andere landen door de regering worden
uitgevoerd. Dat is een abnormale situatie, maar de staat Israël bevindt zich nu
eenmaal in een abnormale situatie.’

Levi Eshkol, de derde premier van Israël, formuleerde het
nog duidelijker: ‘De Zionistische Wereldorganisatie en het KKL kregen ooit als
taak het land op de vreemdelingen te heroveren… Die taak is nu uitgebreid tot
het doen bewerken van het land door het Joodse volk.’

Het gevolg was, zoals een
parlementaire commissie het aanbeval: ‘Land beheerd door het KKL is eigendom
van het hele Joodse volk, in alle eeuwigheid, en mag niet verkocht of verpacht
worden. Ook op alle aan de staat toebehorend land zullen wij dit principe
toepassen.’

De latere premier Menahem Begin vatte het principe zo
samen: ‘Wij willen duidelijk maken dat de grond in Israël toebehoort aan het
volk van Israël. “Het volk van Israël” is een ruimer begrip dan “de mensen die
in Zion leven”, want het volk van Israël is over de hele wereld verspreid.’  

Met de Palestijnen werd geen rekening gehouden. Het 23ste
Zionistencongres in 1951 had het dadelijk begrepen: ‘Het KKL zal de grond vrijmaken en aan het Joodse
volk schenken, niet aan de staat, want met de huidige
samenstelling van de bevolking is het niet zeker dat het land van de staat Joods
land zal zijn.’  

De nationaliteitswetten 

De Israëlische nationaliteit en het daaruit
voortvloeiende recht om in het land te wonen, wordt geregeld door aparte nationaliteitswetten. De Wet op Terugkeer geldt enkel voor Joden
en dateert van 5 juli 1950. Jood is al wie Joodse ouders heeft, wie getrouwd is
met een Jood of waarvan een van de grootouders Joods is. (Men gebruikte dus niet de religieuze definitie die zegt dat je moet geboren zijn uit een joodse moeder, maar merkwaardig genoeg wél hetzelfde criterium als de Nürnbergwetten van de nazi’s.) Deze Joden hebben het ‘recht op terugkeer’ en kunnen op
eenvoudig verzoek het staatsburgerschap verwerven.  

Voor de Palestijnen geldt een aparte wet, het staatsburgerschap
door residentie
, die twee jaar later goedgekeurd werd. Om Israëliër te
worden, en zo in het eigen land Palestina te kunnen wonen, moeten zij aan zeer
strenge voorwaarden voldoen:[iii]

  • de Palestijnse nationaliteit gehad hebben voor 1948;
  • een
    bewijs kunnen voorleggen dat zij op het moment dat de wet werd gestemd,
    ingeschreven waren in de bevolkingsregisters;
  • bewijzen dat ze effectief in Israël verbleven op de dag
    dat de wet van kracht werd (14 juli 1952);
  • bewijzen dat zij continu in hun
    verblijfplaats verbleven hebben tussen de datum dat de staat Israël werd
    uitgeroepen (15 mei 1948) en de datum dat de wet van kracht werd. 

De wet sluit bijgevolg alle vluchtelingen en alle
bewoners van de Westelijke Jordaanoever en van Gaza uit. Slechts 1.000.000 van
de 8.000.000 Palestijnen slaagden erin het Israëlisch staatsburgerschap te
verwerven.

Eén categorie bevond zich in een wel zeer opmerkelijke situatie: de
Palestijnen die effectief in Israël verblijven, nooit buiten hun streek zijn
geweest, maar bijvoorbeeld tijdens de oorlog van 1948 zijn gevlucht naar een
buurdorp. Zij voldoen niet aan de vierde voorwaarde en kregen het
staatsburgerschap niet. Officieel zijn ze ‘aanwezige afwezigen’. Hoe kafkaiaans
kan men worden…  

De landwetten

De Wet op het eigendom van
afwezigen
uit 1950 heeft als doel alle grond en onroerend goed van de
vluchtelingen en de ‘afwezigen’ over te dragen aan de staat en het Joods
Nationaal Fonds. Die beheren deze gronden gezamenlijk volgens de statuten van
het JNF die zeggen: ‘Verkoop,
verpachting of ruil kunnen slechts plaatsvinden als zij dienen voor de
inplanting van Joden in het land.’

Op deze manier werd 93 procent van het Israëlische
grondgebied het ‘onvervreemdbare eigendom van het hele Joodse volk’. Ook hier
weer kafkaiaanse toestanden. Zo vluchtten er tijdens de oorlog van 1948 nogal
wat inwoners van de kuststad Akka vanuit de buitenwijken, die gemengd Joods-Arabisch
waren, naar de Arabische binnenstad. Het ging om een verplaatsing van nog geen
kilometer. Toch werden zij ‘afwezig’ verklaard en verloren al hun onroerend
goed. 

De Wet op het
onbewerkte land
werd
al in 1949 van kracht en geeft de minister van landbouw toestemming om ‘alle
grond die niet bewerkt wordt’ op te eisen. De wet wordt vaak gecombineerd met
de Uitzonderingswet op de
veiligheidszones
uit hetzelfde jaar. Een dorp wordt tot veiligheidszone (militair
gebied) verklaard waardoor niemand er mag wonen, de grond blijft onbewerkt en wordt
daarna toegewezen aan de Joodse staat. 

Bovenstaande wetten verlenen in principe
alleen maar een tijdelijk eigendomsrecht aan de Israëlische staat. Deze
toestand moest bestendigd worden. Daarom werd in 1953 deWet op de
verwerving van land 
goedgekeurd. Deze wet geeft de minister van Financiën
het recht wederrechtelijk toegeëigende definitief tot onvervreemdbaar eigendom
van de staat te maken. Het waren de kibboetsen die het meest van deze wetten
profiteerden.  

De Wet op de
Ruimtelijke Ordening
werd in 1965 van kracht. Die wet legde de woonzones
vast en de Bijzondere Plannen van Aanleg (bpa).
123 Arabische steden en dorpen werden officieel erkend, maar honderden andere Palestijnse
dorpjes, gehuchten en bedoeïenendorpen werden ‘vergeten’. Artikel 157a van de
wet bepaalt dat woongebieden die niet in de bpa’s
voorkomen geen recht hebben op water, elektriciteit, telefoonaansluiting,
scholen en ziekenhuizen. Nu zijn er zo’n 1440 illegale Palestijnse dorpjes en
gehuchten, vooral in Galilea en in de Negev.  

De ongeschreven wetten 

Israël is niet alleen de staat van zijn inwoners, maar
een Joodse staat. Meer bepaald de staat van alle Joden ter wereld. Daarom
wordt er een onderscheid gemaakt tussen staatsburgerschap en nationaliteit. De
Palestijnen die niet werden verdreven in 1948 bezitten wel het Israëlische
staatsburgerschap maar niet de nationaliteit. Er bestaat alleen een Joodse
nationaliteit.  

De basisinfrastructuur (land, water, openbare werken, enz.)
wordt in Israël niet alleen door de staat beheerd, maar ook door de Nationale
Instellingen, te weten de zionistische instellingen. Er zijn dus twee
financieringsbronnen: de regering die voor alle staatsburgers werkt, of ze nu Joods
of Palestijns zijn, en de Nationale Instellingen die alleen voor Joodse dorpen
en steden werken.  

Die Joodse gemeenten eten bijgevolg uit twee ruiven: die van de staat en
die van de zionistische fondsen. Niet te verwonderen dus dat voorzieningen
zoals wegen, irrigatie, riolering, asfaltering, onderwijs en gezondheid heel
wat slechter zijn in de ‘Arabische sector’ dan in de ‘Joodse sector’. 

Het analfabetisme ligt driemaal hoger bij Palestijnen dan
bij Joden. Palestijnen hebben geen eigen Arabischtalige universiteit, hoewel ze
die al jaren proberen te stichten in Nazareth, de grootste Palestijnse stad. De
werkloosheid is bij Palestijnen veel hoger dan bij de Joden.  

De achterstelling is ook te merken aan de inkomens. In de
statistieken voor de hoogste inkomens komen Palestijnen gewoon niet voor,
terwijl ze 34,5 procent uitmaken bij de laagste inkomens. De sociale impact is navenant: 7,6 procent van de Palestijnen leeft met meer dan drie personen
in één kamer, bij de Joden is dit slechts 0,6 procent.  

Israël besteedt slechts 2 procent van zijn
gezondheidsbudget aan de Israëlische Palestijnen, waardoor de kindersterfte in
het eerste levensjaar er vier keer hoger ligt dan bij de Joden.[iv] 

Een Joodse stad heeft gemiddeld vijf keer meer
gemeentepersoneel dan een Palestijnse met evenveel inwoners. Het aantal
kilometers voetpad ligt tientallen keren hoger in Joodse nederzettingen.[v] Alle Palestijnse dorpen en steden hebben
huisvestingsproblemen omdat grote delen van het grondgebied werden onteigend.  

In 1945 had elke Palestijn gemiddeld 1,9 ha landbouwgrond
tot zijn beschikking, in 1949 was dit al gedaald tot 0,35 ha en in 1990 was dit
nog slechts 0,07 ha. Intussen is de beschikbare oppervlakte nog gedaald. 

98 procent van het water gaat naar Joodse nederzettingen,
met de kibboetsen als grootste afnemers, en slechts 2,1 procent naar de
Palestijnse gezinnen. Het water wordt verdeeld via de National Watercarrier.
Uit het Meer van Galilea wordt water in een grote pijpleiding gepompt die door
heel Israël naar het zuiden loopt, tot aan de Negev. Maar aftakkingen naar de
Palestijnse dorpen die naast de pijpleiding liggen, zijn er bijna niet. De
National Watercarrier loopt wel door hun gebied, er werd grond voor onteigend,
maar ze hebben er geen aansluiting op. 

Waar leeft de Palestijnse bevolking van
Israël? 

Er zijn de zuiver Arabische steden als
Nazareth (65.000 inwoners), Um al Faham (41.000), Shefa’amr (31.000) of Tamra
(28.000). Dan zijn er de gemengde steden, waar ze in aparte verkrotte wijken
wonen: Lydda (10 procent, 14.000), Ramla (20 procent), Akka (45 procent, de
oude historische stad is in grote mate Palestijns), Jaffa (19.000) en Haifa
(26.000).  

En er zijn de 123 ‘erkende’ dorpen. Deze dorpen liggen
vooral in Galilea, in een smalle strook die langs de grens met de Westelijke
Jordaanoever loopt tussen Caesarea en Tel Aviv. Verder leven er 120.000
Palestijnen in de Negev, het merendeel bedoeïenen. 

DeWereldMorgen.be

In heel noordelijk Israël vormen de Palestijnen de
meerderheid van de bevolking (52 procent). In Galilea vormen ze een ruime
meerderheid van meer dan 80 procent, en in het district Akka maken ze 70
procent van de bevolking uit. In
de Negev vormen zij 25 procent van de bevolking, maar bezitten ze slechts 2
procent van het land. Toch zijn er daar meer Palestijnse bedoeïenen die aan
landbouw doen dan Joodse landbouwers. De Negev telt drie Palestijnse
bedoeïenensteden: Rahat (43.000), Tel al Sabi (14.000) en Laqiya (9000). 

Al deze Palestijnse steden en dorpen, die
gelukkig niet werden verwoest zoals de 418 die in 1948 wel werden verwoest,
moesten massaal grond inleveren voor nieuwe kolonisten. Een paar voorbeelden
uit centraal-Galilea: Tamra, van 30.549 dunam naar 14.489 in 1962; Nazareth, van
12.599 naar 8.325 dunam; Shafa’amr, van 58.725 naar 10.371 dunam.  (nvdr: één dunam is ongeveer 0,9
hectare).

Lucas Catherine en Charles Ducal

‘Gaza. Geschiedenis van de Palestijnse tragedie’ (EPO, 2009)

  • [i]
    Golda Meir, in de krant Maariv, 15 juni 1969.
  • [ii] Lehn & Davis, o.c., p.96-114.
  • [iii]
    Y. Freudenheim, Die Staatsordnung Israels, München, 1963, p.246-5. U.
    Davis, ‘La loi sur le retour’, in Actes du Colloque Palestine, Brussel,
    1976, p.145-158.
  • [iv] Cfr de betreffende tabellen in Central Bureau of
    Statistics, Statistical Abstract of Israel, op internet: ww.cls.gov.il/shnaton.
  • [v] Lucas Catherine, De Palestijnen een volk teveel?,
    EPO, Berchem 1988, p.15-16, gecompileerd uit: Society in Israel, 1980; Families
    in Israel,
    1975-77; Statistical
    Abstract
    , 1987 (publicaties Central Bureau of Statistics).

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!