Duivennest met ijzerdraad (foto hetnatuurhistorisch.nl)

Stadsecologie: steeds nieuwe ingrediënten voor de ratatouille

Sinds 2007 wonen op de aardbol de meeste mensen niet langer op het platteland maar in de stad. Dat heeft allerlei gevolgen, onder andere voor “de natuur”. De Nederlandse bioloog Jelle Reumer schreef 'Wildpark Rotterdam. De stad als natuurgebied', waarin hij meteen een voorgeschiedenis schetst. Niet alleen de stad blijkt een broedplaats van het onverwachte.

maandag 14 juli 2014 10:13
Spread the love

Schrijver Sybren
Polet vertelde eens in 1985 een vogelnest te hebben gezien, dat helemaal van
kunststof was gemaakt. Plaats van handeling: Texas, Amerika. Bijna dertig jaar
later blijkt de uitvinding te zijn doorgedrongen tot de Lage Landen. Op het
terrein van een olieraffinaderij in de Botlek valt een duivennest van
ijzerdraad te bezichtigen.

DeWereldMorgen.be

Verslaggever van
dienst is stadsecoloog Jelle Reumer. In zijn recentste boek Wildpark
Rotterdam
betoogt hij dat het raar is om een vogelnest van ijzerdraad raar
te vinden. Op dat moment getuigen we van een antropocentrische blik. De mens is
echter één van de ruim vierduizend soorten zoogdieren en één van de negen
miljoen levensvormen op aarde. Wel erkent Reumer dat de mens op dezelfde aarde
een nogal bepalende rol speelt. Hij noemt hem daarom ‘sluitsteensoort’ van de
natuur – een ‘keystone species’.

Maar dan nog,
wie een nest van ijzerdraad problematisch vindt, betoogt Reumer, ziet stad en
natuur als elkaar uitsluitende begrippen. Dat doen volgens hem de ‘preciezen’, milieufundamentalisten
die jammeren dat er geen (oorspronkelijke) natuur meer bestaat. Maar de ‘rekkelijken

zouden vinden dat natuur overal is doorgedrongen.

Reumer behoort
bij de groep van de ‘rekkelijken’, die overal nieuwe mogelijkheden ziet. Toch beroept hij
zich in laatste instantie op de oude Aristoteles, volgens wie natuur in staat
is “binnen zichzelf” te veranderen. De mens kan dan zijn paninibroodje op een drukke winkelstraat
wegkieperen, het is de tomatenplant zelf die vervolgens tussen de tegels
opschiet. De stad is een verzameling nesten.

Waardeoordeel

Natuur en mens
zijn tot elkaar veroordeeld. Wegens kennis en sluitsteenfunctie zou de mens
volgens Reumer wel het christelijke idee van rentmeesterschap mogen huldigen.
Veranderingen in de leefomgeving leiden tot veranderingen in het ecosysteem.
Reumer is daar pragmatisch over. Het menselijk handelen blijkt bovendien ook weer
niet allesbeslissend. De mens is “een vector in de verspreiding van soorten”.
En als een dikke boom omvalt, zegt Reumer, dan gaan er vogelnesten verloren en
krijgen schimmels en insecten een kans.

In zijn boek De
mierenmens
(2011) had hij al uitgelegd hoe in de Londense metro een
insectensoort ontstond doordat muggen in waterplassen tussen de rails een
ideale plek zagen voor eitjes. De afstammelingen daarvan verlaten de tunnels
niet en leven van het bloed van de twee enige zoogdiersoorten ter plekke: ratten en
mensen.

Onder dieren
lopen er karakters rond, die Reumer gretig benoemt: cultuurvolgers, commensalen,
parasieten en profiteurs. Maar, zegt hij meteen, laatstgenoemde categorie houdt
een waardeoordeel in en daar waagt hij zich liever niet aan. Iedereen heeft
zijn eigen rol in een ecosysteem. Reumer pluist liever “een web aan onderlinge
relaties” uit.

Hij wijst erop
dat in het Engels natuurbescherming conservation heet. Een onmogelijke
opdracht buiten een Natuurhistorisch Museum. En Reumer kan het weten, als
directeur van zo’n gebouw, in Rotterdam. Natuurontwikkelingsprojecten zoals Plan Tureluur verraden
een menselijke hand. Laten we die vooral vaardig gebruiken, suggereert Reumer,
in plaats van doem te denken: in 2050 zullen er ongeveer tien miljard mensen op
aarde zijn, van wie er zeven à acht miljard in steden zullen leven. Het loont
volgens hem de moeite om een sociaal ecosysteem te ontwerpen waarin ze kunnen
gedijen.

Samenraapsel

De onderwerpen
die Reumer aansnijdt, horen tot de stadsecologie. Niet toevallig ligt de
bakermat van deze specialisatie in het naoorlogse West-Berlijn. Volledig omringd
door politieke antipoden waande dat gebied zich gedoemd tot autarkie. Zo werd
het een enclave met een eigen Stadtnatur. De stadsecologie valt uiteen
in beschrijvingen van flora en fauna, en ideologisch meer of minder bewust onderbouwde
toepassingen in ontwerpen. In de jaren zeventig maakte het gladgeschoren
gazonnetje plaats voor weelderig verwilderde tuinen inclusief bouwpuin.

DeWereldMorgen.be

Tegelijk blijkt
de stad een natuurverschijnsel. Shit happens. De kaka van honden en
katten zorgt, net als grasmaaien, voor nieuwe ingrediënten van de biologische
ratatouille. Ondanks apocalyptische berichten over uitstervende dieren- en
plantenrassen, verwelkomen steden andere soorten. Reumers uitvalsbasis en
onderzoeksobject Rotterdam kan zich inmiddels verheugen in de halsbandparkiet (foto).Zelf
is deze stad, somt Reumer onvermoeibaar op, een samenraapsel van agglomeraties,
havencomplexen, industrieterreinen, Vinexwijken
en kassenbouw.

Van een trapje
hoger beschouwt hij de hele evolutie als een verbeteringsproces waartegen de
natuur permanent onevenwicht in stelling brengt. Structuur en chaos gaan volgens
Reumer min of meer gelijk op. Dat veroorzaakt een permanente dynamiek die hij smeuïg
historiseert en contextualiseert, en dikwijls van inzichtelijke voorbeelden
voorziet.

Hoewel hij
terzijde zucht over het economisch nut dat alles moet hebben, benoemt Reumer
zich onwillekeurig opdringende verbanden niet. Hij zegt dat vakantiegangers “exoten”
mee naar huis nemen waarvan sommige weer verdwijnen en andere zich vestigen:
allerlei “allochtonen” die zich kunnen ontwikkelen. Maar hij gaat niet verder dan
te melden dat er een overheidsdienst opgericht is om dit te monitoren en te
bestrijden. Tevergeefs, weet hij bijna tevreden, bijvoorbeeld de
reuzenberenklauw zal niet meer verdwijnen.

 Walhalla

Politiek houdt
Reumer uit de buurt. Consequent feitelijk, gezien zijn aversie van “groene
Jehova’s”. Hij wil zich niet kanten tegen wat
in zijn ogen onvermijdelijk is
. Ook voor de homo sapiens zelf
overigens, die zich in 200.000 jaar dusdanig heeft aangepast dat er geen weg
terug meer zou zijn. Hij is een homo urbanus geworden in een biotoop van
glas, beton en asfalt. Daarin loopt hij bijvoorbeeld 15 procent harder of
gejaagder rond dan in de andere wildernis en is de temperatuur hoger dan in de
buitengebieden. De biotoop vergroot zelfs de kans op schizofrenie.

Samenleven in
een westerse stad biedt volgens Reumer toch momenteel evolutionair het grootste
voordeel. Zeker wanneer er bomen staan, die per stuk een even grote
koelcapaciteit hebben als zeven airconditioners. Groendaken helpen ook tegen de
hitte; als hooggelegen riolering bevorderen ze meteen de afvoer. Reumer zegt
dat Europa de derdewereldproblematiek van sloppenwijken anderhalve eeuw geleden
kende, waarna het hygiëne en penicilline introduceerde.

Aan
klimaatveranderingen verbindt hij geen oordeel, gespitst als hij is op wijzigingen
in de vegetatie. Wanneer zij veranderingen in het voedselpatroon van de fauna
aanrichten die op hun beurt veranderingen in het uiterlijk van die fauna
veroorzaken, dan is dat evolutie. Ook in de stad, zegt Reumer droog. Aan
vervallen forten en bunkers ziet hij weelderigheid en pracht. Hij spreekt
eerlijk van een frame, toen hij als student in de jaren zeventig de
contra-intuïtieve constatering deed dat verontreinigde grond, die afgegraven en
gesaneerd had moeten worden, een zinkviooltje opleverde.

Het verschil is
groot vergeleken met iemand als Ton Lemaire, die hij overigens niet noemt. In
een stuk
over het fenomeen braakland
, volgens Reumer nota bene het “walhalla voor de
stadsnatuur”, integreerde deze veel meer: de uitvinding van kunstmest,
productiviteit, het arbeidsethos van het calvinisme, vrije tijd en zelfontplooiing,
consumentisme en reflectie, gelatenheid en “de kunst van het braakliggen”.

De mens is bij
Lemaire meer slachtoffer, kwetsbaar tot in zijn opvattingen ook, terwijl Reumer
om tragiek een beetje moet lachen. Voor de ene lezer zal dat realistisch
klinken, voor de andere lezer satanisch. Jelle Reumer meent dat de mensensoort,
als allesbepalend dier, bij de gegeven woekering zijn habitat positief kan
beïnvloeden.

 Columbus

In nieuwe
ecosystemen zou een uitbundige biodiversiteit heersen die visueel niet
onderdoet voor wat we “oernatuur” noemen. Maar wat bedoelen we daarmee, vraagt
Reumer zich af. Wat betekent de kwalificatie “oorspronkelijk” in de praktijk, in
het licht van de geschiedenis? Polemisch is hij juist tegenover voorstellingen
van een natuurmens, zoals die in Amerika zou hebben geleefd voordat Columbus er
een voet aan wal zette. Die mens lijkt een romantisch idee; in werkelijkheid
had die de destijds aanwezige flora en fauna ook al ernstig verstoord.

Ook Lemaire had
voor de natuurstaat aanhalingstekens nodig, net als voor de welgestelden en de
ongereptheid van de stranden die ze in geïndividualiseerde verblijven bij de
vakantie aandoen. Nobele wilden bestaan kennelijk niet, tenzij we het allemaal
zijn, al dan niet gefortuneerd.

En een kantoortoren,
het toppunt van stedelijke cultuur, bestaat uit glas dat gemaakt is van zand.
En uit kunststof, gemaakt van aardolie. En uit ijzer waarin beton is verwerkt
dat kalk bevat dat ontstaan is uit kalkskeletjes van eencelligen in de
Krijtzee. Natuur en niet-natuur bevinden zich op een glijdende schaal.

Sybren Polet
voorspelde in 1985 dat een kunststof nest, of iets van nat zand en cement, wel
tien vogellevens mee zou gaan. Helemaal zeker was hij er echter niet van, want
dieren, zeker degene die we wild noemen, zijn vaak “de geïdealiseerde of
gepurificeerde projecties van onze frustraties en als zodanig voorzien ze in
een enorme behoefte”. Ook om er wat bescheidener van te worden, zoals Reumer
bewijst door de ecocentrische blik van zijn boek.

Jelle Reumer: Wildpark
Rotterdam. De stad als natuurgebied
. Historische Uitgeverij: Groningen,
2014. ISBN 9789065540669.

take down
the paywall
steun ons nu!