Pensioenplan kan leiden tot onrechtvaardige uitkomst

Pensioenplan kan leiden tot onrechtvaardige uitkomst

Een twaalfkoppig team onder leiding van Frank Vandenbroucke boog zich over een mogelijke hervorming van ons pensioenstelsel. Het resultaat is een erg lijvig document van zevenhonderd bladzijden. Hoewel het te vroeg is om het plan in al zijn nuances en details te analyseren, kunnen reeds bepaalde tendensen waargenomen worden. En die tendensen verdienen toch wat kritiek vanuit sociaal oogpunt.

dinsdag 17 juni 2014 16:11
Spread the love

DeWereldMorgen.be

Eén van de meest opvallende innovaties van het pensioenplan
betreft de invoering van een puntensysteem. Pensioenrechten wordt
voortaan niet langer uitgedrukt in euro’s maar in punten. Het aantal
punten dat doorheen de loopbaan wordt opgebouwd, is afhankelijk van
het aantal gewerkte jaren en het verdiende loon. Eén punt staat
gelijk aan het jaarlijkse gemiddelde loon van een zelfstandige,
ambtenaar of werknemer in een bepaald jaar.

Het grootste
risico verbonden met dit puntensysteem is natuurlijk dat de loonmassa
kan stijgen of dalen naargelang de conjunctuur. In tijden van
economische crisis bijvoorbeeld zal de waarde van een pensioenpunt
dalen. Dit zal ervoor zorgen dat gepensioneerden rechtstreeks zullen
opdraaien voor de kosten van een mogelijke crisis. Over eventuele
beperkingen op het laten fluctueren van de waarde van pensioenpunten
blijft het plan vaag. De hete aardappel in verband met minimum- en
maximumpensioenen wordt doorgeschoven naar de politiek.

Langer werken

Het voorgestelde plan blijft vasthouden aan het idee dat langer
werken absoluut noodzakelijk is. Bijgevolg zet het ook in op het
verleggen van de pensioensleeftijd en verdere activering. De deur
wordt opengezet om de pensioensleeftijd te verhogen tot 67 in 2030.
Maar dit scenario wordt gekenmerkt door betwistbare vertrekpunten die
mogelijks leiden tot onrechtvaardige uitkomsten. We zetten de
voornaamste even op een rijtje:

1) Vooreerst maakt het plan abstractie van het gegeven dat de
toename van het aantal gepensioneerden per definitie een tijdelijke
toename zal zijn. Het klopt dat er op korte termijn een groot aantal
gepensioneerden zal bijkomen, maar gepensioneerden blijven zichzelf
niet eindeloos reproduceren. Na de toename volgt onvermijdelijk
een afname. Daardoor zullen de hervormingen een veel langer effect
hebben dan de duur van het probleem waarvoor ze worden voorgesteld.

2) Het voorstel om langer te werken wordt doorgaans gekoppeld aan
het gegeven dat de gemiddelde levensduur gestegen is. Langer leven
betekent langer werken, zo klinkt het dan. Maar gemiddelde levensduur
is een verraderlijk gegeven.

Het klopt inderdaad dat de gemiddelde levensduurte steeg. In 1890
werd een man gemiddeld 43,88 jaar oud en een vrouw 47,01 jaar. In
1991 was de gemiddelde levensverwachting van een man opgelopen tot 73
jaar en die van een vrouw tot 80 jaar.

Het lijkt volstrekt
logisch om op basis van deze gegevens te argumenteren dat mannen en
vrouwen langer moeten werken. Maar wat deze gevolgtrekking niet in
rekening neemt, is dat het niet de gemiddelde levensverwachting bij
geboorte is die telt, maar wel de gemiddelde levensverwachting op
vijfenzestig jaar. En wat blijkt? De toename is niet spectaculair. Een man die in 1841 de leeftijd van vijfenzestig
bereikte, kon rekenen op nog gemiddeld elf jaar. Vandaag op ongeveer
zestien jaar. Een man van vijfentachtig had gemiddeld nog vier jaar
te gaan, terwijl een man van vijfentachtig in 2010 gemiddeld nog vijf
jaar heeft te gaan.

Met andere woorden: er bestaat niet zo’n groot verschil tussen
vroeger en nu als het gaat om de levensverwachting na vijfenzestig.
Wat wel verandert onder het huidige plan, is de
‘pensioensverwachting’. Mensen zullen langer moeten werken om minder
van hun pensioen te kunnen genieten. Dat betekent een de facto
achteruitgang op vlak van levenskwaliteit en welzijn.

3) Laaggeschoolden leven gemiddeld zeven jaar minder lang dan
hooggeschoolden. Het rapport van Vandenbroucke & co houdt daar
gelukkig rekening mee. Zwaar werk kan beloond worden met extra
punten. Tegelijk wordt langer werken – tot zelfs na de
pensioenleeftijd – ook gestimuleerd door extra punten. Volgens
Vandenbroucke is het aan de politiek en de sociale partners om te
bepalen om te bepalen, hoe zwaar werk wordt gecompenseerd en in welke
mate. 

Met een centrumrechtse regering in opbouw die zich de
moeite niet troost om sociale partners te raadplegen tijdens de
onderhandelingen, belooft dit niet veel goeds. Het gevaar
bestaat dat het zwaartepunt verschuift naar langer werken in plaats
van compensatie voor zwaarder werk. Bovendien blijft het erg moeilijk
om de zwaarte van een loopbaan te gaan meten. Temeer omdat dit
afhankelijk is van individuele en sociale omstandigheden.

4) Samenhangend met het derde punt: vervroegd pensioen opnemen kan
pas na een loopbaan van tweeënveertig jaar. Maar wegens het geringe
aantal punten in de rugzak, val je dan sowieso terug op een lager
pensioen. Een dergelijke maatregel geeft te denken wanneer alle
prognoses erop wijzen dat de werkloosheid eerder verder zal toenemen
in plaats van afnemen.

Bovendien weten we dat het verhinderen
van een vervroegd pensioen slechts leidt tot een kostenverschuiving
in plaats van een kostenbesparing. Wanneer werknemers geen vervroegd
pensioen kunnen opnemen, stijgen de kosten voor de gezondheidszorg.
Ook het aantal oudere werkzoekenden neemt dan toe.

Volgens de socialistische vakbond ABVV doet de optrekking van de
brugpensioenleeftijd het aantal bruggepensioneerden wel dalen
(-20.000 tegen 2016) maar dat wordt gecompenseerd door meer zieken
(+52.000) en oudere werklozen (+7.000).

5) Volgens de Oeso behoren de Belgische privé-pensioenen tot de laagste van Europa. Ambtenaren krijgen wel een degelijk pensioen. Het rapport
stelt wel voor om het speciale stelsel voor de ambtenaren te behouden
maar er zou wel gesleuteld worden aan de berekeningswijze. ACV-Openbare Diensten berekende dat dat kan leiden tot een
vermindering met 10 tot 15 procent. Dat komt dus neer op een
neerwaartse harmonisatie.

6) Gesteld dat iedereen langer werkt, dan zal dat resulteren in
hogere pensioenkosten. Ook in die zin draagt het voorgestelde plan
niet onmiddellijk bij tot een besparing. Veeleer strandt men in dit
scenario op een nuloperatie.

Vandaar ook dat het rapport heel
terecht aanhaalt dat op zoek moet gegaan worden naar bijkomende
financieringsbronnen zoals een vermogensbelasting. Maar dat is
wederom afhankelijk van een politieke wil. Binnen de huidige
politieke setting is het twijfelachtig of die wil bestaat.

Wanneer we die politieke context en het voorgestelde plan bij
elkaar legen, doemt een beeld op van een pensioenshervorming waarmee
noch werknemers noch de overheid gebaat zijn. Blijft over: de
werkgevers die door een overaanbod op de arbeidsmarkt lagere lonen
kunnen uitbetalen aan een bevolking die langer zal moeten werken.

Of zoals het VBO het uitdrukt: “Eens we uit de crisis raken,
zal de vraag naar arbeid toenemen. Als de beschikbaarheid van
arbeidskrachten niet gestegen is, zullen – door de wet van vraag en
aanbod – de lonen stijgen. We moeten daarom op tijd maatregelen
nemen.”

take down
the paywall
steun ons nu!