Cultuur -

4×4 voorstellen voor de nieuwe cultuurminister

Op dinsdag 13 mei organiseren CAMPO en Rekto:verso het People's Parliament. Daar worden zestien voorstellen voor de komende cultuurminister bediscussieerd en gestemd door de zaal. Dit alles in aanwezigheid van uittredend minister Joke Schauvliege. Bekijk hier de 4x4 voorstellen voor een nieuw cultuurbeleid, en kom ze live mee aannemen of verwerpen!

donderdag 8 mei 2014 14:57
Spread the love

1. PUBLIEKE RELATIES

1.1. Vanaf 2016 wordt voor elke burger tussen 18 en 30 jaar een gemeenschaps- of burgerdienst ingevoerd. (Kristien De Proost, actrice en theatermaker bij Tristero)

Onze hele samenleving staat voor maatschappelijke uitdagingen die niet alleen in de kunstensector voelbaar zijn: er zijn antwoorden nodig op het neoliberalisme, de solidariteit staat op springen. Het feit dat de kunsten steeds meer gedwongen worden hun nut of noodzaak in de maatschappij te bewijzen, is daar een duidelijk voorbeeld van. We gaan er ook niet komen door sector per sector kleine veranderingen aan te brengen in het systeem. Er is een grotere beweging nodig. Zo zorgt een verplichte gemeenschapsdienst voor een nieuw sociaal draagvlak, en meer menselijk begrip. Deze ‘burgerdienst’ fungeert niet als pacifistisch broertje van de legerdienst, wel als een soort intrede in het maatschappelijke leven. Het gaat om een periode van twaalf maanden, opgenomen tussen het achttiende en het dertigste levensjaar. Deze gemeenschapsdienst geldt voor iedereen – en is dus geen tegenprestatie voor een uitkering, zoals bepaalde politieke partijen nu voorstellen. De dienst kan, onder andere, in een kunstorganisatie uitgevoerd worden en daar voor een nieuwe dynamiek zorgen.

1.2. De cultuurminister ontwikkelt een breed plan om kunst en cultuur levensnoodzakelijk te laten worden in het dagelijkse bestaan, bij uitstek in het onderwijs. Daarvoor kan de minister ook 10% van de middelen van aanpalende beleidsdomeinen mee besteden. (Janne Desmet, actrice en theatermaker) 

Vandaag wordt heel vaak aan de kunstenaar gevraagd om zijn drempel te verlagen of te verbreden, en zijn zalen te doen vollopen met een divers publiek. Dat draaien we om: dit is niet langer de taak van de sector, maar van de overheid en de cultuurminister zelf. Niet omdat het moet, maar voor het algemeen geestelijk welzijn. Naar het voorbeeld van brede sensibiliseringscampagnes rond sport en gezondheid (‘Start to run’, ‘Mijn sport is top’, ‘Ten miles’) investeert de overheid in meer zichtbaarheid voor kunst en cultuur. Vandaag zien we een omgekeerde evolutie. In de media worden kunstprogramma’s in de marge gestopt, en verdwijnen kunst en kunstbeleving meer en meer uit de eindtermen van het onderwijs, zeker in technische en beroepsrichtingen – terwijl er maar één plek is die de perfecte doorsnede laat zien van de diversiteit en de sociale situatie van onze samenleving: de klas. Daarom wordt kunst zowel in ASO, TSO als BSO een structureel basisvak (veel ruimer dan een uurtje tekenen of kleien), ontwikkeld door ervaringsdeskundigen. Voor de gehele realisatie van zijn/haar brede participatieplan krijgt de cultuurminister beslissingsrecht over 10% van de budgetten van de kabinetten Onderwijs, Inburgering, Sociale Zaken, Media én Buitenlands Beleid. Kunst, dagelijkse kost.

1.3. De VRT verspreidt, als openbare omroep, gedegen cultuurkritiek uit verschillende kleinere media naar het brede publiek. (Michiel Leen, freelance cultuurjournalist) 

Een gedegen cultuurkritiek is een cruciale schakel tussen maker en publiek. Ze verschijnt in vele vormen – van gefundeerde recensies tot verrijkende essays – en is momenteel in volle transitie, om tegemoet te komen aan de nieuwe uitdagingen van onze steeds meer visuele, digitale en interactieve cultuur. Sommige cultuurtijdschriften en -websites zijn daar al druk rond aan het experimenteren. De Vlaamse Gemeenschap moet deze zoektocht naar een kwaliteitsvolle cultuurkritiek voor de eenentwintigste eeuw structureel ondersteunen, omdat veel cultuurkritiek buiten de reguliere media vandaag een zaak blijft van ondergefinancierde liefhebberij. Om de visibiliteit van deze projecten te maximaliseren, kan de Vlaamse overheid bijvoorbeeld de VRT engageren, als groot multimediaal platform, om de vruchten van die experimentele zoektocht tot bij de mensen te krijgen. Ook de eigen cultuurverslaggeving op diverse VRT-netten krijgt zo een welverdiende nieuwe impuls. Tegelijk waakt de overheid over het respect voor auteursrechten en intellectueel eigendom. Een dialoog met bestaande auteursrechtenverenigingen, verenigingen voor journalisten en fotografen is een must.

1.4. De Vlaamse Gemeenschap introduceert een actief en prioritair diversiteitsbeleid voor cultuur, met focus op extra impulsen voor de kinderkunsten. (Marc Maillard, artistiek leider FroeFroe)

Diversiteit is niet alleen een realiteit, maar ook een schitterende en spannende uitdaging. Zeker kindertheatermakers voelen die realiteit elke dag in hun zaal. Steeds meer jonge toeschouwers, soms tot tachtig procent, hebben geen Vlaamse roots meer. De zalen zitten vol kinderen die geen idee hebben wie Roodkapje in godsnaam is, en gods naam is ook al verschillend. Binnen vijf tot tien jaar zullen al onze zalen hopelijk heel divers en verschillend kleuren. De verantwoordelijkheid van de kinderkunstensector is verpletterend, toch voel je daar in het cultuurbeleid nog weinig van. Dit is hét project van vandaag. Daarom moet het beleid veel zwaarder inzetten op nieuwe instrumenten en impulsen voor de cultuursector en de kinderkunsten in het bijzonder, voorbij de vrijblijvende engagementverklaring diversiteit die vandaag bestaat. Zo komt er een positieve discriminatie van projecten voor kinderen onder de twaalf jaar, plus extra steun voor de omkadering en de voorbereiding bij voorstellingen. Er wordt ingezet op een hernieuwde impuls rond schoolvoorstellingen, als hét democratische instrument om alle kinderen te bereiken. En de Kunstendag voor Kinderen krijgt als vast thema taal en diversiteit. Zo zorgt het beleid ervoor dat de kunstwereld bruist, speelt en leeft, zodat alle kinderen met eender welke roots zich graag te goed doen aan een rijk, spetterend, jong en hip cultureel aanbod binnen alle disciplines. Zij zijn de maatschappij van morgen.

 2. DE INDIVIDUELE KUNSTENAAR

2.1. Vanaf 2018 ontvangt elke burger, en dus ook elke kunstenaar, een basisinkomen. (Sarah Van Liefferinge, lid van de Piratenpartij)

Ons huidige cultuurbeleid is gestoeld op subsidies voor organisaties en toelagen voor individuele kunstenaars die het kunstenaarsstatuut verworven hebben. Daardoor bestaat er een grote afhankelijkheid van de overheid, die zo ook de artistieke inhoud kan controleren. Het is voor kunstenaars allesbehalve evident om onafhankelijk eigen projecten waar te maken.?? Daarnaast nemen in onze maatschappij de werkloosheid, de armoede en de ongelijkheid toe, en steeds meer jobs (zullen) worden overgenomen door robots. We moeten de beschikbare arbeid beter verdelen (kortere werkweken) en betaalde arbeid loskoppelen van ‘het recht op waardig leven’. Daarom wordt – met een haalbare overgangsregeling – het basisinkomen ingevoerd: iedereen ontvangt een vast gelijk bedrag per maand (1200 à 1500 €), desgewenst aan te vullen met extra inkomsten uit arbeid. ??Zo ontstaat er veel meer ruimte voor onafhankelijke artistieke projecten, buurt- en vrijwilligerswerk, … Als we ons als samenleving minder laten leiden door ‘winstmaximalisatie en efficiëntie’, minder stress vergaren in de file en op het werk, meer tijd kunnen doorbrengen met vrienden en familie, worden we misschien wel collectief creatiever?

2.2. De overheid legt een maximumpercentage vast voor wat binnen de begroting van gesubsidieerde kunstorganisaties besteed mag worden aan kantoorwerkzaamheden, netwerking, promotie, … (Dirk Opstaele, artistiek leider van Ensemble Leporello) 

Een te groot aandeel van de subsidies gaat vandaag naar het aanvragen en bestendigen van subsidies zelf, door niet-artistiek personeel. In deze bureaucratisering verwordt de kunst, die centraal zou moeten staan, tot alibi voor de instandhouding van de omkaderende structuren van organisaties. De verhouding tussen enerzijds de overheadkosten en anderzijds de financiële steun voor kunstenaars (schrijvers, dichters, theatermakers, podiumkunstenaars, visuele kunstenaars, cineasten…) en hun directe artistieke medewerkers (vertalers, vormgevers, regieassistenten, technici…), moet van overheidswege worden vastgelegd, in het voordeel van de kunstenaars. Dit maximumpercentage wordt geïntroduceerd in het kader van de volgende subsidieronde voor 2017-2021.

2.3. Vanaf 2016 mogen kunstenaars belastingvrij opereren. (Frank Merkx, van Frank&Robbert/Robbert&Frank)

Vele kunstenaars hebben het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen met wat ze graag willen doen en maken. De huidige sociale voordeelregelingen, zoals het kunstenaarsstatuut, zijn complex en geven veel gedoe. Daarom wordt artistieke creatie belastingvrij gemaakt, net zoals vroeger in Ierland. Kunstenaars hoeven ook geen sociale bijdrage meer af te staan. Vele artiesten recupereren via de werkloosheidsvergoeding toch wat zij afstaan aan de staat. Minder papierwerk, meer werkvrijheid. Vanzelfsprekend gelden hier een aantal restricties. De belastingvrijstelling geldt tot pakweg 35.000 euro op jaarbasis, anders zouden sommige kunstenaars fortuinen kunnen scheppen zonder enige bijdrage. Het recht op vrijstelling wordt toegekend door de zopas hervormde Commissie Kunstenaars, die nu het ‘kunstenaarsvisum’ uitdeelt. Zij fungeert ook als controlerend orgaan, en houdt de kwaliteitszorg in de gaten. Anders zou elk bedrijf kunnen sjoemelen onder het mom van ‘artistieke bezigheden’.

2.4. Kunstenaars en culturele professionelen krijgen een tweede identiteitskaart, die hun overal toegang verschaft. (Sarah Vankersschaever, redacteur van De Standaard)

Dit legitimatiebewijs is een kaart die in de portefeuille past en herinnert de houders eraan dat zij overal, op elk moment en op elke plek de mogelijkheid hebben om binnen te gaan en een kijkje te nemen. Om mensen vragen te stellen, verhalen te ontdekken of simpelweg om te zien hoe het leven er achter een bepaald raam aan toe gaat. Maken kunstenaars daar veel gebruik van, dan wordt een repetitieproces slechts een eindfase in de zwarte doos. De tweede identiteitskaart is een vrijgeleide om mogelijke wederzijdse vooroordelen tussen kunstenaars en andere burgers teniet te doen. Soms zal het een reality check zijn, soms een ontnuchtering, soms een bron van inspiratie, soms de start van een vriendschap, maar wel altijd een noodzakelijke brug tussen mensen en tussen de zwarte doos en de wereld erbuiten. Dit pasje vormt dan een bewijs van vertrouwen in de aangesprokene, maar ook een reminder voor de kunstenaar.

3. SPREIDING VAN CULTUUR

3.1. Vanaf 2017 voltrekt de spreiding van de Vlaamse (en eventueel niet-Vlaamse) podiumkunsten zich volgens een nieuw principe: speelplekken kunnen geen aparte voorstellingen meer kopen, maar gaan een structureel verhaal aan met een gezelschap. (David Bauwens, zakelijk leider Ontroerend Goed)

Er is een groeiend spreidingsprobleem, en die spreiding verloopt eigenlijk erg inefficiënt. Vandaag moet elk gezelschap tientallen onderhandelingen voeren om een speellijst van tien dagen te verzamelen langs tien totaal verspreide plekken. Elke dag moet er opnieuw worden opgebouwd, gespeeld en afgebroken (gemiddelde werkdagen van 12 tot 16 uur voor technici). Ecologisch eigenlijk onverantwoord, financieel steeds moeilijker en nefast voor de artistieke kwaliteit, omdat producties zich elke dag moeten aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Je hebt ook geen kans om lokaal een verhaal op te bouwen: het gemiddelde cultuurcentrum programmeert een gemiddeld gezelschap één dag per twee seizoenen. Telkens is het terug van nul beginnen. Daarom worden cultuurcentra en andere speelplekken verplicht om niet langer te kiezen voor aparte voorstellingen, maar voor het gezelschap. Voor gezelschappen volstaat één vaste plek per provincie, waar ze dan minstens een week kunnen spelen en desnoods ook repeteren. Er wordt meer publiek bereikt via de lokale pers en mond-aan-mond-reclame, er wordt economisch en ecologisch bespaard, er is meer onderling overleg tussen cultuurcentra, meer ruimte voor beloftevol lokaal talent, en cultuurcentra krijgen een duidelijker artistiek profiel. Op alle vlak wordt er dus minder nodeloze energie verspild.

3.2. Scholen krijgen extra middelen als ze zich verbreden tot ‘culturele centra’, waar artiesten zowel hun werk kunnen komen tonen als met leerlingen aan de slag gaan. (Stephan Desmet, leerkracht in Eeklo)

Wie de jongste tien jaar in het onderwijs actief was, kan merken dat het dreigt te verzanden in een culturele woestenij. Ondanks alle beleidsteksten en conceptnota’s over kunsteducatie en cultuur op school, is in de klas weinig te merken van echte ondersteuning of prioriteit. Het blijven enkelingen die op school met cultuur bezig zijn. Cultuuronderwijs blijft een hobby die je er als leerkracht bijneemt. Daarom maken we van de nood een deugd: scholen dienen zich aan als extra presentatieplekken voor een overvol kunstenveld, en het kunstenveld engageert zich voor een veel sterkere band tussen onderwijs en cultuur. Er komt op scholen ruimte voor optredens, theater en expo’s, ook voor het volwassen publiek rond de school. Kunstenaars duiken op in de klas en staan mee in voor een beter film- en literatuuronderwijs, voor boeiende workshops rond nieuwe media, voor muziekruimtes op school. Meer leerkrachten krijgen ruimte en middelen om zich te wijden aan degelijk cultuuronderwijs, zodat scholen zich beter kunnen engageren om leerlingen te introduceren in het Vlaamse cultuurveld. Gedaan met de verplichte jaarlijkse schoolvoorstelling voor een volle zaal waar zo weinig jongeren zin in hebben. Tijd voor een cultuuronderwijs door leraren en artiesten die van cultuur houden en volop ruimte krijgen om die vonk te doen overslaan op jongeren.

3.3. Er wordt een structureel georganiseerde raad op poten gezet, bestaande uit een democratisch vertegenwoordigde delegatie van programmatoren en makers uit het veld, voor een niet-economisch overleg over de spreiding van podiumkunsten. (Thomas Janssens, acteur en theatermaker)

De huidige structuur van vraag en aanbod, verkoop en programmatie, creatie en prospectie van theaterproducties is ten prooi gevallen aan het noodlottige idee dat de waarheid in the end bij de cijfers ligt. Hadden tournees vijftien jaar geleden een veertigtal speeldagen, dan zien we nu een afname met haast de helft. Het contact met het nationaal verspreide publiek verschraalt. Programmatoren van hun kant hebben te kampen met bv. het BBC-besluit dat pas in voege trad. BBC is veel meer dan enkel een nieuwe boekhouding of een nieuw financieel instrumentarium. Het koppelt het beleid (de inhoud) rechtstreeks aan de financiën. Zo is men steeds meer gebonden aan de kwantiteit van het aantal bezoekers dan aan de kwaliteit van stukken. Daarom moet er weer gedroomd worden van een heel nieuw alternatief, waarin programmatoren en makers inhoudelijk met elkaar spreken: over producties, maar ook over de stroming van het landschap. In plaats van puur zakelijke presentatiedagen van verkoopbureaus, is er nood aan een raad van makers en programmatoren – bijvoorbeeld gecoördineerd door het VTi. Het doel moet zijn: een gestructureerde en vooral niet-economische dialoog tussen de diverse medewerkers in het theaterlandschap. Denk aan de Boulè, het centrale wetgevende orgaan in de polis Athene, bestaande uit vijfhonderd burgers die maximaal twee jaar na elkaar konden dienen. Deze raad zou via een niet-marktgerichte open dialoog tussen theatermakers en programmatoren de cultuurverspreiding en het beleid van programmatie een juiste richting kunnen geven. ‘De grootste overwinning van het kapitalisme’, zegt filosoof Slavoj Žižek, ‘is dat het ons de verbeeldingskracht heeft ontnomen.’ De samenleving is meer dan de economie.

3.4. Elk cultuurcentrum biedt per seizoen speelplek aan minstens drie beginnende makers uit de stal van kunstencentra en grote huizen, onder de titel ‘Het voordeel van de twijfel’. (Rebekka de Wit, theatermaker)

Het is voor jonge makers een probleem om speelplekken en publiek op te bouwen. Er zijn genoeg springplanken, oftewel jongemakersfestivals, maar daar lijken beginnende makers jaren op te moeten blijven zitten, zonder ergens naartoe te kunnen springen. Tussen het jongemakerscircuit en ‘het professionele veld’ gaapt een gat. Voorstellingen meer dan vier keer spelen is heel moeilijk. Daarom worden er, als verruiming op het huidige spreidingsinitiatief Circuit X, nieuwe afspraken gemaakt. Als een jonge maker geëngageerd wordt door een groot huis of een kunstencentrum om daar ‘zijn talent te ontwikkelen’, dan moet een aantal cultuurcentra en/of theaters dat traject mee ondersteunen, door speelplek te bieden aan de artistieke resultaten. CC’s worden daarin gestimuleerd door het Vlaamse beleid, zodat het risico van een langduriger engagement niet alleen gedragen wordt door de maker en het ondersteunende huis, maar ook door de CC’s en hun publiek. Gezamenlijke publiciteit helpt dit initiatief te kaderen, en er is een vaste naam: ‘Het voordeel van de twijfel’. Het publiek kan er een jaarabonnement op nemen.

4. CULTUURPOLITIEK

4.1. Het cultuurbeleid moet evolueren van een subsidiëring via aanvragen naar een subsidiëring via aanmoediging en stimulans. (Ilse Joliet, kunstenaar en kunstenmanager) 

Nu kan iedereen een aanvraag doen voor subsidiëring van een traject, project of jaarwerking. Dat zorgt voor een veelheid aan oninteressante dossiers, gemodelleerd naar de geldende criteria. Cultuurbeleid kan ook omgekeerd werken: kunstenaars en kunstenorganisaties worden door een expertengroep uitgenodigd een subsidie aan te vragen omdat ze ‘goed bezig zijn’, vanuit een meer stimulerende benadering. Er zijn dan minder vastgelegde criteria nodig om een dossier op te bouwen. Door de indieners wordt een eigen (uniek) toekomsttraject uitgestippeld, voor de volgende vier jaar. Indien dit traject veelbelovend en verruimend is, dan worden ze door het kabinet en de minister gestimuleerd om met de aangevraagde middelen hun project te realiseren. Tijdens dit mandaat dienen enkel jaarlijkse financiële verslagen te worden ingediend. Slechts na uitnodiging om opnieuw een subsidieaanvraag in te dienen wordt een langer traject verzekerd. In een aantal Scandinavische landen wordt momenteel zo gesubsidieerd. Dit kan binnen het vernieuwde Kunstendecreet werken voor zowel de functie ‘onderzoek’, de functie ‘creatie’ als de functie ‘presentatie’.

4.2. Parlementsleden moeten voortaan voldoen aan artistieke quota. Jaarlijks moeten ze elk minimum zes theatervoorstellingen gaan bekijken. (Ans Van den Eede, Geert Vandyck, Wannes Gyselinck)

Participatiequota, interculturaliteitsquota, spreidingsquota, genderquota: quota bij de vleet in de cultuursector. Want zonder quota geen (kwantificeerbaar) beleid. Alleen wat telbaar is, telt mee. Daarom, en omdat ook participatie belangrijk is, moeten politici jaarlijks zes theaterproducties gaan bekijken. We zien immers te weinig politici in onze theaterzalen. Dat is jammer en merkwaardig, want theater en politiek zijn van oudsher lotsverbonden. Zowel theatermakers als beleidsmakers geven de wereld vorm: politici in het echt, theatermakers in en dankzij hun voorwaardelijke wijs. Hebben politici dan ook af en toe geen recht op een deugddoende catharsis? Omdat cultuur ook leuk kan zijn, hoort bij elk ticketje een meet and greet met de makers, en een blik achter de schermen, plus een (gratis) glas bubbels ter bevordering van de babbel tussen culturele en politieke sector. Na elke voorstelling volgt een openbaar nagesprek tussen makers, politici en publiek. Het indienen van het (gescheurde) ticketje en een foto van de toeschouwende politicus gelden als kennisgeving. Wordt het quotum niet gehaald, dan moet de politicus in het volgende jaar enkele uren gemeenschapsdienst verrichten in een cultureel centrum naar keuze. Omdat niet alleen quota, maar ook vrijheid belangrijk is, mogen de politici drie van hun zes voorstellingen zelf kiezen. De drie andere selecteren ze uit een door een commissie samengestelde ‘grand cru’, een lijst van tien specifiek voor politici aanbevolen stukken. Het glas bubbels en de babbel krijgen ze gratis, maar voor hun kaartje moeten ze betalen. Want ook de cultuursector moet haar quota halen.

4.3. Het toekomstige kunstenbeleid bevoorrecht startende initiatieven, en bouwt zijn steun af voor makers en structuren die met succes zijn doorgegroeid. (Linda Suy, kunstenactivist)

Vandaag heerst in het cultuurveld het bekende Mattheuseffect: wie de meeste middelen heeft, krijgt makkelijker nog meer middelen dan wie over minder middelen beschikt. We hebben op dit moment een consoliderend in plaats van een stimulerend beleid. Dit principe wordt volledig omgedraaid: het cultuurbeleid voorziet meer middelen voor kunsten/ kunstenaars om te starten, en minder middelen voor wie succesvol is. Want als er eenmaal (zowel nationale als internationale) deuren opengaan, is de kans groot dat die blijven openstaan, terwijl de meeste starters het veel lastiger hebben om zich te lanceren. Bij die lancering spelen verschillende drempels mee: geen kapitaal, een pril netwerk en geen naambekendheid – waardoor niemand de ‘return on investment’ ziet. Ook ‘dwarse’ individuen en initiatieven, ongeacht de fase van hun oeuvre, kampen met deze drempels: omdat ze geen publiekstrekkers zijn, niet in een vakje passen, iets vertellen dat niemand wil horen of begrijpen (te moeilijk, te vernieuwend, te experimenteel, te confronterend). Ook zij moeten prioritair gesteund worden. Aan deze ‘omkering’ in beleid zijn een paar randvoorwaarden verbonden: een grotere diversificatie in middelen, een meer fijnmazige selectie (niet één keer, maar blijvend), beperkte mandaten (niemand meer voor twintig jaar artistiek leider in hetzelfde huis) en meer ruimte voor kritische evaluatie van doorgegroeide structuren (dus geen vanzelfsprekende toegang tot subsidie eens die verworven is).

4.4. Vanaf de komende legislatuur wordt de minister van Cultuur voorgedragen vanuit de cultuursector zelf. (Dirk Pauwels, ex-artistiek leider CAMPO)

Bij een nieuwe legislatuur wordt de van verschillende ministers verwacht dat ze over genoeg expertise beschikken. Een minister van Begroting zonder staatsboekhoudkundige kennis zou het land in de afgrond duwen. Van het ambt van minister van Cultuur mag men hetzelfde verwachten, al is het maar omdat kunst en cultuur in de maatschappij een cruciale functie hebben. In het verleden werd al aangetoond – denk aan onze eigen minister-president – dat ook specialisten van buiten de partijpolitieke omgeving voor een ministerpost in aanmerking kunnen komen. Omdat van een minister van Cultuur wordt verwacht dat hij/zij de sector van binnen en van buiten kent, uit en in zichzelf een gedreven liefde koestert voor de cultuur, de kunst en de kunstenaars, en over de expertise beschikt om dat te vertalen in een visionair en oordeelkundig beleid, zou het niet meer dan logisch zijn, mocht de minister voorgedragen worden vanuit de reële artistieke praktijk, ver weg van elke vorm van ideologische en partijgebonden strekking. Jammer dat Gerard Mortier overleden is. 

BONUS: TWEE UTOPIEËN

B.1. Leve de versnippering!

(Jan Vromman, filmmaker en docent op het Rits)

Kunst en bij uitbreiding cultuur zijn meer en meer in de ban van de Game of Thrones. Er wordt niet gevochten voor die ene troon, gesmeed met zwaarden; er wordt gevochten voor duizend tronen. Media, beleidsvoerders, zakenmensen zorgen ervoor dat wat groot en sterk is, groter en sterker wordt. Elitair kapitaal laat exclusieve kunst groeien. Als de taart niet groter kan zijn, dan moet ze anders worden versneden. Daarom is (voor deze partij) het enige motto: laat duizend veldbloemen bloeien. We ijveren voor het versterken van veel en klein en het verzwakken van groot en schaars. Leve de lage ecologische en kunstzinnige voetafdruk. De kunstenmakers zijn, vanaf heden, tevreden (met kleine zalen, een kleine distributie en een bescheiden vergoeding). Ze spelen op het trouwfeest en laten violen desnoods janken. Vorsten worden onttroond, rijken worden versnipperd. Ambities zijn onvermijdelijk grenzeloos, maar daden blijven noodgedwongen klein. De fles wijn wordt gekocht, de tweede residentie krijgt geen steun.

Kunst en cultuur willen noch universeel noch regionaal zijn, maar worden lokaal. Nee aan de grootschaligheid, de grote festivals, de vliegtuigreizen van kunstenaars en curatoren en critici! Daar treden aan: de dansgroep der socialisten, de dichter met pantoffels onder die ene spot met groene filter. De liberale baron maakt een fade-out op zijn portret. De loge smelt. De diva zet zichzelf op internet, 200 likes! Er wordt niet meer gewauweld over criteria en dossiers. Lofredes vallen, eens de lippen over, op de tegelvloer. Kwaliteit is voor eens en altijd relatief. De kunstenaar droomt van ritueel en gemeenschap en komt nooit en altijd thuis. Hij bewoont het kraakpand van zijn verbeelding en is barman voor zijn publiek. Ik verdwijnt in ons. 

B.2. Het belang van een open relatie tussen orde en chaos

(Peter Van den Eede, artistiek leider van De Koe)

Een goed beleid moet enerzijds instaan voor de bescherming van het patrimonium en anderzijds een klimaat creëren waardoor dat patrimonium actief kan worden verrijkt. Respect voor het geheugen en respect voor de voortdurende vernieuwing die uit dat (werkende) geheugen ontstaat. 

Van een overheid verwacht ik dat ze mogelijkheden bied. Kaders en structuren zijn er niet voor zichzelf, maar voor de mensen. Zonder regelneverij en betutteling moet beleid de kunstenaar de ruimte geven om hem die zelf laten invullen. Hem niet knechten en administratief overrompelen. Hem in de eerste plaats zijn kunst laten maken.

Een gezonde maatschappij drijft op een open symbiose tussen orde en chaos. Chaos is de belangrijkste voedingsbodem voor kunst. 

Op het departement Cultuur zou men zich moeten beraden over een ongecompliceerde, maar noodzakelijke relatie tussen orde en chaos. Hoe gaan we om met angsten en (on)zekerheid? Uit onherhaalbare chaos ontstaat herhaalbare orde. Dat laatste is nodig om het leven in gemeenschap mogelijk te maken. Tegelijk mag de band met chaos niet verdoezeld worden, wil de gemeenschap niet ten onder gaan aan smetvrees voor de wortels van haar eigen leven. Overdreven angst voor chaos veroorzaakt een repressief beleid en een schizofrene samenleving waar het innerlijke leven wordt bedolven onder uiterlijke schijn. Wetten en regels zijn noodzakelijk in de mate dat ze niet onderdrukken maar laten leven. Indien de obsessie te groot wordt om alle risico’s uit te sluiten, ontstaat er maniakale controle en bouwen we gevangenissen waarin we als gevangenen elkaar gaan bewaken. Maar zelfs in die paranoïde wereld, met een vrijheid achter slot en grendel, blijft alles aan zichzelf ontsnappen. Angst voor chaos is angst voor de noodzakelijke crisissen waarin we de verhoudingen heruitvinden, waaruit we herboren worden. 

Kunst biedt de mogelijkheid om te gaan met het ondefinieerbare van onze oorsprong. In die zin is kunst de esthetische strijd tussen orde en chaos. Een orde die chaos niet elimineert of toedekt, maar vormgeeft en ventileert. Omgekeerd zal de kracht van chaos die orde onherhaalbaar uniek maken. 

Hoe meer we de kunstenaar aan banden leggen door hem te dwingen in door kunst- en cultuurtheoretici opgelegde modellen te functioneren, hoe meer de kunst die eruit voortvloeit, zich zal plooien naar een berekenbaar product. De kunstenaar moet dan immers voldoen aan criteria die de zuivere artistieke intuïtie dwarsbomen. Alleen het authentieke, het oorspronkelijke roept vragen op, de imitatie ervan niet. Imitatie herleidt kunst tot decoratie en divertissement. Het leidt hoogstens naar een hedendaags academisme met onschadelijk gemaakte schoonheid. In plaats van een gevaarlijke schoonheid die destabiliseert omdat ze ons naar de donkerste diepten van haar oorsprong lokt, krijgen we een virtuoze schoonheid die ijdel is en zich slechts spiegelt in haar technisch vernuft.

De kunstenaar leert ons omgaan met onze demonen, met chaos, dood en verlies. De beleidsmakers mogen de omstandigheden waarbinnen dit gebeurt, niet kapot decreteren. Chaos is onbegrijpelijke leegte waaruit oneindige creativiteit krioelt. Anticiperen uit angst doet ons die leegte verkavelen met geboden en verboden, nog voor ze haar ware vormen prijsgeeft.

In het oog van de kunst zijn we geen consument, geen producent, spelen we niet mee. We zijn emotioneel begoocheld. We voelen ons het verloren voorwerp waarmee gespeeld is. We voelen ons vertwijfeld.

In bange onzekere tijden loopt de suprematie van orde op chaos voortdurend uit de hand. Kunst schept troost maar ook verwarring, doet aarden maar ook ontaarden. 

Kunst is de onherleidbare beweging tussen al die polen.

De vraag is of we erop mogen vertrouwen dat dit alleen in een totalitair systeem als subversief en staatsgevaarlijk wordt aanzien.

——————————————————————————————————————

De zestien programmapunten die ter stemming worden voorgelegd, zijn een selectie van de open oproep van CAMPO en rekto:verso om concrete culturele voorstellen vanuit de (artistieke) gemeenschap. Basisdemocratie is geen illusie. Kiezen voor kunst is zélf met ideeën komen. 

DINSDAG 13 MEI, 20U30, CAMPO, NIEUWPOORT 31-35, GENT

Master of Ceremony: Pieter De Buysser.Experttrio: cultuurminister Joke Schauvliege, professor Katia Segers en theatermaker Dahlia Pessemiers.

Gratis mits reservatie, reserveer hier.

Bekijk de videoverslagen van de vier voorgaande debatten van de reeks ‘4×4 – kiezen is een kunst’.

take down
the paywall
steun ons nu!