Turkije, de sociaaleconomische achtergrond van de AKP-stemmers

Turkije, de sociaaleconomische achtergrond van de AKP-stemmers

dinsdag 15 april 2014 10:51
Spread the love

De lager
gesitueerde groepen op en van het Turkse platteland stemmen
overwegend op de regerende Gerechtigsheids- en Ontwikkelingspartij
(AKP). De voorkeur van de middenklasse en de economische elite gaat
doorgaans uit naar de Republikeinse Volkspartij (CHP). Omdat de AKP
een rechtse partij is en de CHP gematigd links heet te zijn, komt dat
tegenstrijdig over. De verklaring ligt ver terug in de Turkse
geschiedenis besloten.

Ontwikkelingsvoorsprong

Turkije
kan op verschillende manieren onderverdeeld worden. In etnische zin
is er het onderscheid tussen etnische Turken en Koerden. Daarnaast is
er de onderverdeling tussen de seculiere grote steden en het
conservatief religieuze platteland – al ligt de grens daartussen door
urbanisatie niet echt scherp.

In het
Ottomaanse Rijk werd in termen van moslims en niet-moslims gedacht,
waardoor etnische verschillen irrelevant waren. Een verschil tussen
de steden en het platteland bestond daarentegen toen al.

Bestuur en
handel waren veelal in handen van Armeniërs, Grieken en Joden. Mede
door hun invloed ontstond in de steden een ontwikkelingsvoorsprong
ten opzichte van de hoofdzakelijk agrarische provincie. Dit was de
situatie toen Mustafa Kemal Atatürk in 1923 de Turkse Republiek
stichtte.

De
kemalisten waren verbijsterd over het contrast tussen de steden en de
dorpen. In zijn boek Yaban
(vreemdeling) beschreef Yakup Kadri Karaosmanoglu in 1932 de
observaties van een kemalistische soldaat die tijdens de
onafhankelijksheidsoorlog in 1919 gewond raakte en verzorgd werd door
dorpelingen:

‘Naarmate
de dagen voorbijgaan begrijp ik dat de verlichte Turk in deze wijdse
en verlaten wereld die hij zijn Turkse land noemt, erg eenzaam is.
Bestaat er in ieder land zo’n diepe kloof tussen de geletterde
klasse en dorpelingen? Ik weet het niet, maar een kind van Istanbul
en een Anatolische landwerker verschillen meer van elkaar dan een
Engelsman uit Londen en een Indiër uit Punjab.’

Dorpsinstituten
en volkshuizen

De
kemalisten lanceerden een campagne om de bevolking te ontwikkelen.
Atatürks secularisme was daar een onverbrekelijk onderdeel van. Niet
om de Turken tot ongelovigen te transformeren. Evenmin wilde hij de
islam veranderen. Wel streefde hij naar een scheiding tussen het
geloof en het openbare leven, om te voorkomen dat de verouderde
structuren van het Ottomaanse Rijk de modernisering van Turkije
tegenhielden.

De grote
steden, de Egeïsche kust en delen van het Zwarte Zeegebied gingen
snel mee in Atatürks streven, maar verder werd op het Anatolische
schiereiland vaak vastgehouden aan het Ottomaanse conservatisme. Om
de bevolking daar in de modernisering te laten participeren, en om
het verschil tussen de steden en de dorpen te verkleinen, werden de
‘dorpsinstituten’opgericht. Leraren werden hier opgeleid om de
40.000 Turkse dorpen van een school te voorzien. Dat was hard nodig,
want destijds hadden maar 5000 dorpen een school, waardoor
analfabetisme vrijwel algemeen was. Daarnaast richtten de
dorpsinstituten zich op innovatie van landbouwtechniek. De dorpen
kregen ook ‘volkshuizen’, waar de Turken hun horizon in cultureel
opzicht konden verbreden.

Er
bestaan tal van redenen tot kritiek op het kemalisme, maar de
dorpsinstituten waren erg succesvol. De Nederlandse Turkoloog Erik
Jan Zürcher bevestigt dat in zijn standaardwerk Turkey,
a modern history
. Toch was lang niet
iedereen blij met de dorpsinstituten. Conservatieve moslims waren van
afschuw vervuld over het gemengde onderwijs dat er plaatsvond,
waardoor zij hun dochters thuishielden. Dat er linkse boeken in de
bibliotheken van de dorpsinstituten stonden kon evenmin op ieders
instemming rekening. Dorpshoofden waren niet ingenomen met de komst
van leraren die de dorpelingen een opleiding boden. Ontwikkleing was
voor hen een bedreiging.

Nadat
Turkije in 1945 een meerpartijenstelsel had gekregen, bleef de door
Atatürk opgerichte CHP aanvankelijk nog aan de macht, maar de druk
op de dorpsinstituten nam toe. Door grootgrondbezitters gesteunde
aanhangers van Adnan Menderes’ Democratische Partij (DP) ondernamen
er gewelddadige aanvallen tegen, met als argument was dat de
dorpsinstituten communistische propaganda verspreidden. Aan het
wezenlijke verschil tussen kemalisme en communisme werd voor het
gemak voorbijgegaan. Voor conservatieve Turken staat secularisme nu
eenmaal snel gelijk aan communisme. Dat is nog altijd zo.

Menderes

De CHP
vreesde voor haar toekomst en trachtte de oppositie tegemoet te komen
door de dorpsinstituten om te vormen tot reguliere scholen. Het was
tevergeefs, want in 1950 won de DP de verkiezingen en had de CHP het
nakijken. Met meer accent op religie brak Menderes deels met Atatürks
secularisme. Zijn op privatisering gerichte economische beleid was
strijdig met het kemalistische principe over een centraal geleide
economie.

Afkomstig
als hij was uit het provinciale Kocarli, lag Menderes’ hart zeker
op het platteland. Dat hij uit een familie van grootgrondbezitters
kwam verloochende zich evenmin. Menderes gebruikte Amerikaanse
subsidies om de agrarische sector te stimuleren, wat tot grotere
productiviteit leidde. Vooral agrarische ondernemers profiteerden
hiervan. De landarbeiders gingen er ook op vooruit, maar minder. Dat
de massale trek naar de grote steden om economische redenen onder
Menderes begon, zegt genoeg.

In 1954
zette Menderes een definitieve streep door de dorpsinstituten,
waarmee een einde kwam aan de ontwikkeling van de dorpen die er
vanuit ging. Buitenlandse ontwikkelingsdeskundigen betreurden dat. De
volkshuizen hielden op te bestaan toen de DP beslag legde op de
bezittingen van de CHP.

Hoewel
deze maatregelen niet in het voordeel waren van de conservatieve
dorpelingen bleven zij Menderes steunen. Toen zijn beleid tot
economische chaos leidde en in de grote steden geprotesteerd werd,
hielden zij zich in ieder geval afzijdig. Voor de militairen, die
zich als schatbewaarders van Atatürks gedachtegoed opstelden, was de
maat echter vol, met de staatsgreep van 1960 en de doodstraf voor
Menderes als gevolg.

Hoewel de
militairen de kemalistische waarden in ere wilden herstellen, werden
de dorpsinstituten niet heropgericht. Later kwam het wel tot een
opleving van de volkshuizen, al was dat toen niet meer onder
auspiciën van de regering. De mentaliteit van eenheid en
solidariteit die aan dorpsinstituten ten grondslag lag maakte bij de
kemalisten plaats voor een neerbuigende opstelling met veel
autoritaire trekken ten opzichte van de provincie. De introductie van
vrije verkiezingen maakte Turkije democratischer, maar socialer werd
het er niet door.

Neoliberalisme

Door
islamitisch getinte regeringen, zoals die van Turgut Özal en zijn
Moederlandpartij (ANAP) werd voortgeborduurd op het door Menderes
begonnen beleid, met nadruk op de ontwikkeling van de
ondernemerselite in de provincie en veel minder op die van de
arbeiders aldaar.

Het
bleef het oude liedje van het neoliberalisme, waarin een stimulans
van het bedrijsfleven tot een algemene verhoging van de
levensstandaard zou leiden. De AKP zong vanaf 2002 hetzelfde liedje.
Dat de AKP verder kon gaan met de liberalisering van de
economie dan Menderes en Özal kwam omdat hij korte metten maakte met
de seculiere overheersing van de staat.

Zonder die
hindernis kon premier Erdogan een einde maken aan het verbod op de
hoofddoek in openbare ruimten, wat door conservatieve Turken als een
grote verdienste werd beleefd. Door de seculiere machtsfactor uit de
staat te verdrijven lag daarnaast de weg vrij om veel
staatsondernemingen te privatiseren.

Het zat de
AKP mee. Na de 9/11 aanslagen kwam Turkije in een voordelige positie,
als een van de weinige islamitische landen waar westerse
investeerders in vertrouwden. De ‘moderne islam’ van de AKP zou
later door de mand vallen, maar leek toen nog het redelijke
alternatief. Er was een periode aangebroken waarin veel buitenlands
geld naar ‘emerging economies’ als Turkije begon te vloeien. De
optelsom daarvan met het programma dat Turkije al onder een eerdere
regering met het IMF was overeengekomen, leidde tot een stormachtige
groei van de economie.

Vooruitgang

Zoals
onder Menderes en Özal gingen ondernemers er het meest op vooruit;
vooral de ondernemers die goede banden hadden met overheidskringen.
Dit wil niet zeggen dat de lagere gesitueerde groepen niet
meeprofiteerden. De pensioenregelingen en de gezondheidszorg
verbeterden (al laat de situatie in staatsziekenhuizen vaak nog veel
te wensen over). Verder werd het inflatiespook gedwongen en stegen de
inkomens. Geheel in lijn met de IMF-richtlijnen niet meer dan een
beetje, maar het was een verschil na decennia van opeenvolgende
crisissen en torenhoge inflatie.

Door de
factoren die de AKP de wind in de rug gaven, was het meer onder
Erdogan dan dankzij Erdogan (omgekeerd bevond de oorzaak van de
economische dip van vorig jaar zich vooral in de VS). Dat de economie
vaak meer bepaald wordt door internationale ontwikkelingen dan door
politici, ging aan menigeen echter voorbij en Erdogan kreeg de pluim
in de hoed gestoken.

Omdat de
vooruitgang veelal niet meer dan marginaal was, bleef de armoede
steken. Cijfers van vakbonden tonen dat aan. Bovendien bleef het
verschil tussen de steden en de dorpen. De aanhoudende groei van de
grote steden als gevolg van urbanisatie getuigt daarvan. Dat Erdogan
niets werd aangerekend komt niet alleen omdat zijn conservatisme tot
de verbeelding sprak bij de stemmers in de provincie, maar vooral ook
omdat hij de economische groei aan de nationalistische emotie
verbond.

In Turkije
is nationalisme een verdovend middel dat een plezierige roes
veroorzaakt, zeker in combinatie met religie. Eenmaal verslaafd wil
een publiek dat hier vatbaar voor is alleen maar meer en wordt aan
rationele overwegingen voorbijgegaan.

Met andere
woorden: door in te spelen op de nationale trots kon Erdogan een
geringe verbetering als een enorme vooruitgang laten beleven door
zijn aanhang. Hoop en beloften over een betere toekomst deden de
rest. De beloning die de AKP bij de stembus kreeg van de Turken in en
uit de provincie, wordt hiermee voor een belangrijk deel verklaard.
De heldenstatus van Erdogan eveneens.

Onderwijsproblemen

De
oorzaken van de achterstand in de Anatolische dorpen liggen voor een
deel verankerd in het conservatief religieuze leven. Grote gezinnen
zijn de norm en leiden tot een cirkel. Er moeten meer monden gevoed
worden, maar tegelijkertijd zijn veel (werkende) kinderen
noodzakelijk om in het levensonderhoud van het gezin te kunnen
voorzien. Omdat jongeren vroeg gaan werken is de kans dat zij kunnen
studeren bovendien minimaal, wat dan weer bijdraagt aan de
structurele economische achterstand.

Erdogan
gooit olie op dit vuur door aan te dringen op grote gezinnen. Met
vergrijzing als argument, al heeft Turkije vergeleken met West-Europa
een erg jonge bevolking. De premier gaat zelfs zo ver zijn
landgenoten te verketteren die het bij een of twee kinderen houden.

Wanneer
kinderen in de Anatolische dorpen wel de kans krijgen om door te
leren raken zij geconfronteerd met de bedroevende kwaliteit van het
onderwijs in Turkije. Neem de kennis van de Engelse taal op
middelbare scholen. Die ligt lager dan in taalgebieden zonder het
Latijnse schrift, zoals Somalië en Ethiopië. En dat terwijl het
Turkse publiek wel degelijk weet hoe belangrijk het is om Engels te
kunnen spreken.

Turkse
universiteiten halen het West-Europese niveau niet. De universiteiten
die daar het dichtst bij in de buurt komen bevinden zich in Istanbul
en Ankara. Zeker, de universiteiten zijn de laatste tien jaar als
paddenstoelen uit de grond gesprongen in Turkije, waardoor ook de
kleinere steden er vaak een of meerdere hebben. Meer dan veredelde
middelbare scholen zijn het doorgaans echter niet. Het laat zich
daardoor raden dat het middelbaar onderwijs in de provincie eveneens
achterblijft vergeleken met dat in de grote steden.

Onderwijswet

Toen de
AKP de seculiere elementen uit de staat verwijderde, raakte de partij
geconfronteerd met een gebrek aan intellectueel kader. Het was een
direct gevolg van het gebrekkige onderwijs, wat geaccentueerd werd
door de wortels van de partij in de provincie.

Erdogan
was gedwongen zijn toevlucht te nemen tot imam Fethullah Gülen,
wiens scholen het beter doen. Voor Gülen staat goed onderwijs echter
niet op zich, want de hoger opgeleide elite die daar het resultaat
van is vormt de basis van zijn streven naar macht en invloed. Erdogan
haalde aldus een machtsfactor binnen de staat die uiteindelijk zijn
grootste vijand zou worden.

De AKP kon
het betere onderwijs op de Gülenscholen niet de loef afsteken. Het
onderwijs veranderde weliswaar onder Erdogans partij, maar die
verandering bracht geen verbetering. In 2012 werd een wet ingevoerd
die de leerplicht uitbreidde van acht tot twaalf jaar. Leek een stap
in de goede richting, maar er zat een addertje onder het gras met de
clausule dat kinderen na vier jaar school ook thuis onderwijs mochten
volgen. Volgens critici werkt dit kinderarbeid en gedwongen
huwelijken van jonge meisjes in de hand. De nieuwe onderwijswet was
vooral een handreiking aan de conservatieve gemeenschap in de
provincie, waar onderwijs voor meisjes geen hoge prioriteit heeft en
zij vaak thuis worden gehouden.

Juist
vanwege dat laatste valt op dat de conservatieve elite haar dochters
wel laat studeren. Zo volgde Erdogans dochter een studie aan een
Amerikaanse universiteit. Volgens de premier omdat ze daar een
hoofddoek kon dragen, toen dat in Turkije nog niet mocht. De betere
kwaliteit van de Amerikaanse universiteiten zal daarbij zeker als
bijkomend voordeel zijn ervaren. Vast staat dat veel welgestelde
Turken hun kinderen om die reden naar de VS sturen.

De nieuwe
onderwijswet bood meer ruimte voor religie, met extra lessen over de
islam. Daarmee werd teruggekeerd naar de situatie van voor 1997, het
jaar waarin de militairen de islamistische premier Erbakan tot
ontslag dwongen en een campagne begonnen om religieuze invloed uit de
samenleving – en daarmee het onderwijs – te weren.

Met een
verbetering van de economische omstandigheden van de Anatolische
massa had de nieuwe onderwijswet in ieder geval niets te maken. Naar
de sociale mentaliteit achter de dorpsinstituten van de kemalisten is
het dan ook vergeefs zoeken. Hoeveel verder was Turkije nu geweest
als in de jaren vijftig geen einde aan dit initiatief was gekomen?
Het zou te eenvoudig zijn om alleen de AKP en haar islamistisch
neoliberale voorgangers te verwijten dat het anders liep. Zoals
eerder aangegeven verloor ook het kemalistische blok de ontwikkeling
van de dorpen uit het oog.

De
elitaire CHP

De door
Atatürk opgerichte CHP mag zich dan links noemen, maar werd vooral
een partij voor de middenklasse en de economische elite. Daardoor is
de partij niet meer in staat de lager gesitueerde groepen te
bereiken, wat tot uiting kwam bij de lokale verkiezingen op 30 maart.
De rechtse AKP slaagt er wel in dat bevolkingsdeel voor zich te
winnen, al is het dan meer met nationalistische en religieuze
retoriek dan door een realistische vooruitgang in sociaal economische
zin.

Wil de CHP
hier iets tegenover plaatsen dan zal zij terug moeten keren naar de
mentaliteit van sociale eenheid en solidariteit die tot 1950 uitging
van de dorpsinstituten. Dit valt moeilijk vanuit de oppositiebanken
te bewerkstelligen, maar nog belangrijker is dat de wil lijkt te
ontbreken.

Zoals
eerder aangegeven maakte de aanvankelijk sociale mentaliteit van de
CHP sinds de jaren vijftig geleidelijk aan plaats voor een
laatdunkende blik naar de bevolking in de provincie. Premier Bülent
Ecevit probeerde de CHP begin jaren zeventig een meer socialistisch
gezicht te geven, maar voor zover hij daarbij meer aandacht aan de
dorpen wilde schenken, kwam hij daar niet aan toe door de invasie van
Cyprus in 1974.

Sindsdien
is de CHP alleen maar verder gegaan in de richting van een partij
voor de elite. Een mentaliteitsprobleem is het gevolg. Dat de
AKP-stemmers in Anatolië door de CHP-achterban beschouwd worden als
‘schapen’ mag gezien hun volgzame karakter richting Erdogan
misschien dan verklaarbaar zijn, maar constructief is het verre van.
De verkiezingsuitslag op 30 maart bevestigde dat dergelijke zwaktes
van de CHP de kracht van de AKP zijn. Het was dan ook niet zo zeer de
AKP die won, als wel de CHP die verloor.

Volg
Peter Edel op twitter

Peter
Edel is schrijver van De diepte van de Bosporus, een politieke
biografie van Turkije (2012, uitgeverij EPO, Antwerpen)

take down
the paywall
steun ons nu!