Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede
Nieuws, Boekrecensie -

Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede

Walter Lotens las het nieuwe boek 'Democratieën sterven liggend, kritiek van de tactische rede' van Ludo Abicht.

woensdag 19 maart 2014 11:17
Spread the love




Op 12 maart 2004 werd in de kapel van de Antwerpse Zwarte Panter-kunstgalerij onder grote belangstelling het nieuwe boek van Ludo Abicht voorgesteld. Etienne Vermeersch was de inleider en hij was gul met zijn lof. Op dezelfde plek kreeg Abicht de 51[ste] Arkprijs van het Vrije Woord. Dat was in 2001 voor zijn ‘Intelligente emotie’. Daarna volgde ‘De Verlichting vandaag’ (2007),  ‘De haan van Asklepios’  (2010) en ‘Gewoon volk eerst’ (2012). Met ‘Democratieën sterven liggend’ sluit hij deze reeks af. 

Essays? wie koopt of leest dat nog? Ze staan bekend als moeilijk, als intellectueel. En toch. De filoloog, filosoof, publicist, dichter en activist bewijst dat het kan: ingewikkelde onderwerpen op een zeer leesbare manier aansnijden.

Bomen sterven staande. Jawel, dat is duidelijk, maar dat democratieën dat liggende zouden doen is een buitenissige beeldspraak en vraagt om verduidelijking van de auteur: ‘terwijl we een goed functionerende maatschappij metaforisch kunnen beschrijven als een samenleving waar alle mensen de kans krijgen met het hoofd omhoog door het leven te gaan, illustreert de titel van dit essay dat democratieën slechts “liggend” kunnen worden vernietigd, wanneer de burgers het verzet tegen de bevoogding hebben opgegeven en ervoor zorgen “hun nek niet meer uit te steken”’. (p. 36)

Dat die constatering niet tot resignatie moet leiden – van Ludo Abicht verwacht ik dat trouwens niet – bewijst de naar Kant verwijzende ondertitel “kritiek van de tactische rede” . Voor Abicht is dit boek een zoveelste zoektocht naar ‘nieuwe mogelijkheden die we kunnen inslaan om met de nodige nuchterheid inhoud te geven aan de hoopgevende boodschap dat een andere wereld mogelijk is.’ (p.37)

Het boek bestaat uit tien hoofdstukken die opgebouwd zijn rond de filosofische vraagstelling van Kant (‘Wat kunnen we weten?’, ‘Wat mogen we hopen?’ en ‘Wat kunnen we doen?’).  De eerste hoofdstukken zijn een aantal reflecties over de inhoud en betrouwbaarheid van onze kennis. De kloof tussen weten en doen vormt immers een van de belangrijkste thema’s van dit essay.

Hoe komt het toch dat het optimisme van de Verlichtingsdenkers zo moeilijk tot de ethische en politieke praktijk van de moderne mensen is doorgedrongen? Dat is de cruciale vraag waarmee Abicht worstelt, niet alleen in dit essay maar in de hele vijfdelige reeks. In ‘De Verlichting vandaag’ gaat hij daar uitvoerig op in. Hij schrijft onder meer: “Het universalisme van de oorspronkelijke Verlichting om samen een nieuwe wereld van Rede, Redelijkheid en Rechtvaardigheid op te bouwen was optimistisch en te weinig genuanceerd.” (p.16)

Om op de vraag ‘Wat kunnen we hopen?’ in te gaan, verkent hij in twee hoofdstukken twee mens- en wereldbeelden die er in slagen, ondanks de globalisering en de algemene vermarkting het beste uit de traditie van de emancipatie tegelijkertijd “op te heffen” en te “bewaren”, met name het christendom en het communisme.

In de geest van Ernst Bloch, en verwijzend naar de Sloveense filosoof Slavoj Zizek,  verdedigt hij “een christendom zonder God” en hij benadrukt dat de nieuwe ideologische breuklijn steeds minder tussen gelovigen en atheïsten loopt, maar eerder tussen humanisten van alle gezindtes en religieus of atheïstische geïnspireerde fundamentalisten. Om dit bien etonnés de se trouver ensemble te illustreren, verwijst Abicht naar een zeer mooie tekst van de Vlaamse jezuïet Roger Lenaerts, die hij als basis gebruikt voor zijn eigen geformuleerd credo:

Ik geloof in de verbijsterende kracht van de evolutie die de kosmos en de mensen heeft voortgebracht en nog altijd in en met ons aan het werk is.

Ik geloof in de rol die bijzondere mensen zoals Boeddha, de Bijbelse profeten, de Griekse filosofen en Jezus gespeeld hebben die, hoewel ze niets meer dan mensen waren, ons de weg gewezen hebben naar een rijkere vorm van menselijk bestaan.

Volgens de traditie heeft Jezus onderricht en net als Socrates de machthebbers ontmaskerd en werd hij daarvoor vervolgd en geëxecuteerd, maar zijn voorbeeld en geest leven verder en helpen ons op de weg naar een beter leven in een betere wereld.

De levende herinnering aan hun bestaan vormt de basis van een nieuwe toekomstige gemeenschap waarin de ontplooiing van ieder van ons de voorwaarde zal zijn voor de ontplooiing van de hele samenleving.

Dat is onze hoop. Daar blijven we aan werken.

Zoals ook in “De Verlichting vandaag” pleit Ludo Abicht in dit hoofdstuk voor een actief pluralisme dat voor hem de enige legitieme, want consequente, erfgenaam van de radicale Verlichting is. Volgens Abicht is het mogelijk een open samenleving te realiseren waarin mensen niet alleen het recht hebben volgens hun eigen religieuze en culturele overtuiging te leven, maar zich tegelijkertijd intens, dat wil zeggen inter-actief, voor de overtuigingen en motiveringen van hun medeburgers te interesseren.

In dit boek gaat hij nog een stapje verder: ‘Wat goddelijke en goddeloze religie van elkaar scheidt is minder belangrijk dan het geloof in waarden dat hen verbindt.” (p. 128) en daarmee strijkt hij zeker tegen de haren in van fundamentalisten met of zonder god.

Tegen de haren instrijken doet hij zeker ook in het volgend hoofdstuk dat hij in navolging van de anarchisten “een communisme zonder Leiders” noemt. Een ander communisme of een radicaal socialisme is mogelijk, maar dan moeten de democratische rechten over de hele wereld uitgebreid worden en moet er een functionerende maatschappij zonder bureaucratische hiërarchie gecreëerd worden.

De zoektocht naar de democratische diepgang van die toekomstige maatschappij waarin mensen de rug rechten en geen leiders meer nodig hebben is, zo geeft Abicht grif toe, het moeilijkste gedeelte van dit essay. Het schetsen van een geloofwaardige en praktisch haalbare tactiek – ‘Wat kunnen we doen?’ – die ons in staat moet stellen een stap in de richting van een dergelijk project te zetten. 

‘Indien we tijdig beseffen dat deze democratie niets anders is dan een menselijke constructie die de voorwaarde schept voor de groei en ontwikkeling van allen kunnen we misschien realistisch en zonder illusies aan een nieuw elan ervan beginnen. In deze term ‘misschien’ zitten zowel de twijfel als de omzichtigheid, maar ook de hoop.’ Dat is de laatste zin van dit boek.

“Democratieën sterven liggend” is een boeiende zoektocht naar dit concreet utopische streefdoel en, vooral, naar de vraag of de mensen, met al hun beperktheden, in staat zijn de van binnenuit dodelijk bedreigde democratie opnieuw uit te vinden.  Met een parafrase op een bekende politieke uitspraak schrijft Abicht: La démocratie sera vraiment collective ou ne sera pas.

Met dit vijfde essay-boek op rij – en ook met zijn veelvuldige tijdschriftartikels – bewijst Abicht dat het zo moeilijk te omschrijven genre dat ‘essay’ heet, een woord dat afkomstig is van het Franse ‘essai’ en wat zoveel betekent als probeersel of proeve, nog lang niet dood is. De gestileerde ‘probeersels’ van Ludo krijgen voor mij een bijzondere kracht omdat ze afkomstig zijn van een onderzoekende go-betweener, een tussenpersoon die voortdurend verbindingen probeer te leggen tussen posities, die op het eerste gezicht onverenigbaar zijn. Dat geeft aan de beschouwende opstellen van deze begripvolle radicaal een heel apart karakter. 

Het cv van Abicht ziet er behoorlijk grillig uit en loopt van oubollig flamigantisme over jezuïtenopleiding tot socialisme. Dat verklaart misschien zijn groot vermogen om zich in de andere in te leven, die hij ook geweest is en waarschijnlijk voor een stuk met zich meedraagt. In “Het lunapark en andere verhalen” doet hij daar onverbloemd een zeer mooi en eerlijk autobiografisch boekje over open.

Hij groeide op in Antwerpen, verbleef vaak in Oostende, voelde zich geroepen tot het noviciaat van de Vlaamse jezuïeten in Drongen, en studeerde in Nijmegen, Gent en Tübingen klassieke filologie, filosofie en Duitse literatuur. Hij behaalde het doctoraat Germaanse filologie aan de University of Cincinnati, Ohio en doceerde aan verschillende universiteiten in de Verenigde Staten. In 1984 kwam hij terug naar België waar hij tot 2001 als filosofiedocent aan de Plantijn Hogeschool en het Conservatorium van Antwerpen werkte. Dat is een niet vanzelfsprekend parcours.

“Ik schreef heuse sonnetten over de komende heropbouw van de IJzertoren, hield in de klas af en toe gedocumenteerde pleidooien voor amnestie en eerherstel, nam als jonge vendelzwaaier deel aan de jaarlijkse Vlaams-Nationale Zangfeesten in het Antwerpse Sportpaleis…” schrijft hij zonder schroom over zijn allesbehalve links verleden in “Het lunapark en andere verhalen”. (p. 32)

In een lang gesprek voor mijn boek Het vacuüm van de kosmopoliet, stemmen over vermenging, drukt hij uit dat hij als mens vaak vastgepind wordt op een zeer eendimensionale dimensie van zichzelf. ‘Vandaar dat een aantal mensen in mij de pastoor menen te ‘ruiken’ die ik trouwens nooit geweest ben.’

Om het complexe karakter van het ‘wie ben ik nu eigenlijk geworden?’ te duiden verwijst Abicht naar een culinaire vergelijking die hij vond bij een oude Romeinse auteur: ‘Men neemt een os, steekt daarin een schaap, in dat schaap steekt men een kalkoen, daarin een haasje, vervolgens een duif en een kwartel en in de ingewanden van die kwartel uiteindelijk een olijfje. Dan draait men gedurende drie dagen het geheel aan het spit totdat alle sappen met elkaar vermengd zijn en dan pas eet je ervan.’

Abicht heeft dus geen harde pit die naar olijf of wat dan ook smaakt, hij heeft met al zijn ikken en verschijningsvormen te lang aan het spit gehangen en is daar als een Abicht-stoofpot vandaan gekomen. Vanuit zijn ervaring met zeer uiteenlopende milieus kan Abicht als niet  dwarsverbindingen en vergelijkingen maken. Die rijke essay-stoofpot met zeer veel verwijzingen naar geschiedenis, politiek, literatuur en overwegend geesteswetenschappen krijg je ook als lezer van “Democratieën sterven liggend” opgediend. Het is een forse uitnodiging tot nadenken en tot handelen en misschien krijgt de lezer, zoals ik, dan wel zin om de andere delen van deze essayreeks nog eens ter hand te nemen.

Ludo Abicht, Democratieën sterven liggend, kritiek van de tactische rede. Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 2014, 214 blz. ISBN 9789089242839

take down
the paywall
steun ons nu!