De onzichtbare hand die ons wurgt. Bart Staes
Nieuws, Europa - Bart Staes

De onzichtbare hand die ons wurgt: Schuld en boete

Voorpublicatie uit 'De onzichtbare hand die ons wurgt' van Bart Staes. Het boek verscheen op vrijdag 15 juni. Vandaag: Schuld en boete. Hoe groeiende ongelijkheid de schuldeneconomie deed ontsporen

vrijdag 15 juni 2012 20:10
Spread the love

Schuld en boete 

Hoe groeiende ongelijkheid de schuldeneconomie deed ontsporen

De deregulering die onder Reagan en Thatcher ingeleid was, veranderde intussen de manier waarop banken hun taak interpreteerden. Financiële instellingen die jaren lang geld hadden verdiend door kredieten te verstrekken aan particulieren en bedrijven schoven steeds meer op in de richting van de effectenhandel. In 2008 draaiden beurshandelaars 234 keer de omzet van 1977 in grensoverschrijdende, internationale effectentransacties. Op het hoogtepunt van de crisis kwam 80 procent van de omzet van de sector uit de tradingportefeuille – het stuk van de bank dat vooral speculeerde op snelle waardeschommelingen. De sector die eeuwen lang de smeerolie voor de economie had geleverd, werd nu rijk met producten die soms hoge winstmarges genereerden maar bitter weinig nut hadden voor de rest van de samenleving. Maar effect op die samenleving hadden ze wel, al was het maar omdat de exorbitante rijkdom van de nieuwe klasse rijken iets deed met de mentaliteit van alle lagen daaronder.

Mensen hoorden over de buitensporige bedragen die soms uitgekeerd werden aan bankiers en CEO’s, keken naar de luxe waarin ze baadden, en begrepen niet waaraan ze die rijkdom verdienden. Of ze vonden dat ze op zijn minst recht hadden op hun deel van de koek. Een recente studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), een denktank van de westerse overheden, bracht onlangs in kaart waarom.

Inkomensongelijkheid

De studie leert hoe het inkomen van een gemiddeld huishouden de jongste twee decennia gemiddeld 1,7 procent per jaar is aangegroeid. Maar ook hoe de rijkste 10 procent van deze aardbol het vermogen exponentieel sneller zag toenemen dan de armste 10 procent. Ze vertelt verder hoe de groei zich in het begin vooral in de Angelsaksische wereld manifesteerde (niet toevallig in omgevingen waar de belangrijkste liberaliseringsoperaties het snelst doorgedrukt werden), maar stilaan uitdijde naar de rest van de westerse wereld. Onder meer in Duitsland, Denemarken en Zweden groeide de kloof tussen arm en rijk pijlsnel, stellen de OESO-onderzoekers vast. De rijkste Amerikanen en Britten, en vooral de toplui van hun bedrijven en de paradepaardjes van hun bankensector (de toplui, maar ook een aantal handelaars), hebben in de voorbije dertig jaar de bulk van de groei kennelijk opgesoupeerd. De anderen zijn grotendeels blijven stilstaan.

Naarmate de crisis vorderde, stegen de lonen in de bankensector exponentieel. In de aanloop naar het crisisjaar 2008 kreeg Lehman-topman Richard Fuld (1993-2008) een loon van gemiddeld 17.000 dollar per uur, in totaal 466 miljoen dollar, plus een afscheidsbonus van 62 miljoen. Stanley O’Neal, topman bij Merrill Lynch tussen 2001 en 2007, ving 70 miljoen dollar, plus een afscheidspremie van 161 miljoen. Charles Prince kreeg bij Citigroup tussen 2003 en 2007 een bedrag van ‘slechts’ 53 miljoen dollar, plus een gouden handdruk van 40 miljoen. En James Cayne, CEO van het ook bijna ter ziele gegane Bear Stearns, ontving tot 2007 een totaalbedrag van 232 miljoen dollar, plus 61 miljoen opstappremie.

Toen de eerste schokgolven van de crisis voorbij waren, begonnen de financiële whizzkids weer meer loon te eisen: de periode van schuld en boete was al in 2010 voorbij. Uit een onderzoek van de Financial Times bleek dat de topmannen van de vijftien grootste banken alweer 36 procent meer loon naar hun penthouses meenamen dan in 2009. De krant meldde erbij dat de banken zelf slechts met 2,9 procent groeiden. Topverdieners waren Lloyd Blankfein van Goldman Sachs met 14 miljoen dollar, en Jamie Dimon van JPMorgan Chase met 21 miljoen dollar. Ze hadden heus wel geleerd en hielden zich aan de nieuwe wetten: de bonussen waren verlaagd maar als compensatie was hun vast loon verhoogd.

Ooit schreef de sociaaldemocratische econoom Jan Tinbergen dat de ideale balans in het verschil tussen de hoogste en laagste lonen in een bedrijf of organisatie rond één op vijf ligt. Met andere woorden: de baas mag maximaal vijf keer zoveel verdienen dan de modale werknemer. Maar dat was natuurlijk een vorm van ouderwets denken. De inkomensongelijkheid nam alleen maar toe: de top 20 procent van de wereldbevolking verdiende in 2007 bijna 83 procent van het mondiale inkomen, terwijl 2,5 miljard mensen leven met minder dan 2 dollar per dag.

En ook in niet-financiële bedrijven steeg de ongelijkheid qua beloning tussen de top van het bedrijf en ‘gewone’ werknemers: na de eerste stijging van de jaren tachtig verdienden CEO’s begin de jaren negentig zo’n 100 dollar voor elke dollar die een gewone werknemer verdiende. Dat is de Tinbergen-norm ver voorbij. En in het voorbije decennium steeg dat verschil zelfs spectaculair tot 1 dollar voor de werknemer tegenover tussen 300 en 400 dollar voor de CEO. Ter vergelijking: het gemiddelde uurloon van ‘Joe the plumber’ steeg (volgens EPI) tussen 1973 en 2006 met 13 procent, ofwel 0,4 procent per jaar, tot ruim 21 dollar.

De normaalste zaak

In de financiële sector spanden de golden boys and girls de kroon. De topmanagers van de 50 grootste hedgefondsen (hefboomfondsen met een financiële strategie gericht op speculatie) en private-equityfondsen (particuliere investeringsfondsen die bedrijven overnemen met geleend geld) verdienden in 2008 samen het irrationele (gemiddelde) bedrag van 588 miljoen dollar.

Dat gedrag leidde tot een rat race, waarbij de koersen van aandelen de allesoverheersende indicatie voor de staat van onze economie werden: een bedrijf dat mensen ontsloeg, zag steevast de koersen stijgen. Een bedrijf dat slechts een half procent winst boekte terwijl de markten een vol procent verwachtten, mocht een flinke corrigerende tik van de Almachtige Onzichtbare Hand verwachten. We zijn dat normaal gaan vinden. Of dat bedrijf goed voor zijn werknemers zorgt of spaarzaam met grondstoffen en milieu omgaat, doet er nauwelijks toe.

Sijpelen naar boven

De Britse econoom Stewart Lansley wees op nog een belangrijk effect van de stijgende inkomensongelijkheid in zijn boek The Cost of Inequality: Three Decades of the Super-Rich and the Economy: de liberale theorie van de ‘trickle down’ – als we de koek maar groot genoeg maken en de mensen aan de top voldoende verdienen, dan sijpelt de welvaart vanzelf naar beneden ­ – was in feite een ‘trickle up’. Momenteel is het zo dat 0,1 procent (vergeet die 1 procent, het gaat om een elite van amper 11 miljoen mensen) samen een vermogen heeft van bijna 43.000 miljard dollar.

In plaats van hun overtollige geld in de economie te investeren, hebben ze dat geld juist uit de economie gezogen, door massaal mee te spelen in het beurscasino. Terwijl de lonen van gewone werknemers sinds het neoliberalisme van Reagan en Thatcher geen gelijke tred hielden met de winsten van bedrijven, ging een kleine minderheid zich bezighouden met speculatie, fusies, handel in financiële derivaten en andere kortetermijninvesteringen. Lansley wijst er op dat ze nu nog veel meer verdienen, door er op te gokken dat de recessie zal verslechteren, en dat banken geld zullen lenen van de centrale banken voor een hele lage rente en daarmee staatsobligaties zullen kopen tegen 4 procent rente. Er ontstonden in feite twee parallelle kapitalistische systemen – hoewel ze ook wel verweven waren met elkaar – waarbij de financiële tak vooral uitblonk in onproductieve of zelfs destructieve activiteiten.

Lansley wijst er ook fijntjes op dat zélfs Charles Moore, biograaf en fan van Margaret Thatcher, een te grote ongelijkheid in samenlevingen recentelijk een gevaar noemde voor de stabiliteit van ons politieke en economische systeem. Maar goed dat de Iron Lady het waarschijnlijk niet meegekregen heeft…

Zelfkennis

De vaak gehoorde stelling dat de hoge beloningen van managers ‘marktconform’ zijn en dat de markten een soort objectieve norm stellen voor de juiste beloning, houdt geen steek, ook al wordt ze nog altijd te pas en te onpas gedebiteerd door hardleerse neoliberalen zoals de Vlaamse conservatieve professor Boudewijn Bouckaert.

Cambridge-econoom Ha-Joon Chang wees erop dat rijke mensen in rijke landen hun rijkdom niet aan zichzelf te danken hebben. Dat ze meer verdienen en productiever zijn dan hun medemens in armere landen komt niet doordat ze slimmer zijn, maar hebben ze te danken aan het collectieve systeem: “Ze zijn daartoe in staat omdat ze in een economie leven die over betere technologie, beter georganiseerde bedrijven, betere instituties en betere infrastructuur beschikt: allemaal zaken die in belangrijke mate het product zijn van collectieve acties (en sociale constructies).”

De schatrijke belegger en financier Warren Buffet was daar tenminste eerlijk over: hij verklaarde al in 1995 dat “de samenleving verantwoordelijk is voor een heel significant deel van wat ik verdiend heb”. Als hij in Bangladesh was geboren, zei hij, dan had hij met al zijn talenten na 30 jaar nog moeten vechten om te overleven. “Ik werk in een marktstelsel dat toevallig datgene beloont waarin ik heel goed ben – onevenredig goed.”

Een ander bijzonder eerlijke oprisping van Warren Buffet was: “Er was de afgelopen twintig jaar een klassenstrijd aan de gang en mijn klasse heeft gewonnen.”

Helaas is zo veel zelfinzicht vaak ver te zoeken bij de krijtstrepenelite. De enorme stijging van de lonen in de bankensector – en de onduidelijke relatie tussen de hoogte van het loon en de prestaties die ervoor geleverd moesten worden – leidde niet alleen tot hybris en gekte bij de betrokkenen, maar stak helaas ook de ogen uit van mensen die geen deel uitmaakten van de inner core. De brede groep van mensen die zich niet ophielden in de op hol geslagen marktzalen van het internationale bankwezen, werd via de media voortdurend gewezen op de sexy en luxueuze leefwereld van de beursjongens, en begon zich af te vragen waarom zij zich geen nieuwe wagen, een peperdure reis of een mooiere woning zouden mogen veroorloven. En ze kochten die op de enige manier die op het eerste gezicht mogelijk was: op krediet. Zo raakten we langzaamaan verslaafd aan schulden maken. 

Voorpublicatie uit “De onzichtbare hand die ons wurgt” van Bart Staes – morgen een volgende deel

Het boek verscheen op vrijdag 15 juni als e-reader op DeWereldMorgen.be.
Je kan het boek  zowel hier als op de website van Bart Staes (www.bartstaes.be) downloaden.

take down
the paywall
steun ons nu!