Essay, Nieuws, Cultuur, Egypte, Eva Vergaelen, Midan Tahrir, President Hosni Moebarak, Roman -

‘Terroriste uit liefde’, een voorpublicatie

Eva Vergaelen is auteur en leeft en werkt gedeeltelijk in Egypte. Ze vertelt in haar nieuwe roman het verhaal van Sofie, een westers meisje dat in de ban raakt van het verzet tegen het imperialistische Egyptische regime. Zo verkent ze het Egypte dat later - begin 2011 - de Egyptische revolutie zal maken.

donderdag 24 februari 2011 11:15
Spread the love

“Fucking bitches! Wel vierentwintig tel ik er!”, schreeuwt Maria vanuit de badkamer. We staan van kop tot teen onder de muggenbeten. Krabbend kook ik water voor thee. Als een beer schuur ik mijn schouders tegen de deurstijl. Gelukkig sliep ik op mijn buik, zodat mijn gezicht nog enigszins gespaard is gebleven. Ik slurp mijn kopje leeg en laat Maria’s ontbijt achter in de keuken.

Ik wil op tijd aankomen aan de Mugamma, de administratieve nachtmerrie van Egypte. Mijn visum moet worden verlengd. Ik neem een taxi en wanneer we over de brug rijden, zie ik beneden de woonboot liggen. Ik sta versteld van de wending die mijn leven heeft genomen. Plots ben ik geen reisleidster meer die voortdurend initiatief moet nemen, maar een student die het leven op zich laat afkomen.

Over de brug slaan we rechts af, een reuzenfile tegemoet. Vreemd, want hier verloopt het verkeer normaal vlot, tenzij er een speciaal evenement is in de Zamalek Sportclub. Maar dat is uitgesloten zo vroeg in de ochtend. Als een slak kruipen we verder, in een krioelende en piepende massa van auto’s, brommers en minibusjes die elkaar net niet of net wel raken.

De chauffeur steekt een sigaret op en haalt zijn hand van de claxon. “Het heeft geen zin”, zegt hij, “Er is een betoging in Wust al Balad. We zitten vast.” Nog geen enkele keer tijdens mijn anderhalf jaar in Caïro heb ik gehoord van een betoging. “Mag dat dan?”, vraag ik. De chauffeur bekijkt me in het achteruitkijkspiegeltje, haalt zijn wenkbrauwen op, inhaleert diep en negeert me. Domme vraag,

inderdaad. Ik probeer me vooral niet op het getoeter te concentreren. Welke idioten blokkeren nu de hele stad? En in Wust al Balad nog wel, dat is precies waar ik moet zijn.

Het administratieve bolwerk Mugamma ligt precies in het centrum van de stad, tegenover het Nationale Museum. De chauffeur zegt me dat ik beter uitstap, omdat hij liever aan de kant een dutje wil doen. Ik hoef niets te betalen. Ik begin te wandelen en kleed me in een onzichtbaar harnas om me te beschermen tegen het gefluit en de How are you’s die weerklinken uit de open ramen van de busjes.

Ongeveer een uur later kom ik aan op Midan Tahrir en de Mugamma doemt als een woeste berg voor me op. Ik beklim hem tot de derde verdieping en zoek me een weg naar de gang voor de iqama, de verblijfsvergunning. Achter negen loketten staren negen lege blikken en slepen negen paar lome handen zich doorheen stapels documenten. Af en toe gaat er een hand met een stempel de lucht in en ontsnapt er een zucht van opluchting uit een van de wachtenden.

Na anderhalf uur wordt mij medegedeeld dat ik aan het verkeerde loket sta, dat van de Afrikaanse en Aziatische studenten. Westerse studenten moeten naar het loket op het einde van de gang. Daar lijkt de chaos wat minder groot. De wachtenden staan enigszins in een rij. En in die rij grijnst een bekend gezicht me toe: “Hey Sofie! Keitof om jou hier te zien!” Sabrine stelt me voor aan de jongen naast haar. “Gunther is mijn vriendje.” Ik ben blij met wat social talk en door me bij hen aan te sluiten, hoef ik niet helemaal achteraan de rij te gaan wachten.

Drie kwartier later staan we met ons drieën in het zonnetje op Midan Tahrir. Ik stel voor om naar de betoging te gaan kijken. Gunther vindt het best een spannend idee. Voor het eerst is het niet moeilijk om het plein over te steken. De auto’s kunnen toch niet bewegen. We wandelen richting As’af en botsen op een muur van oproeragenten.

Binnen die muur staat een honderdtal demonstranten te kelen. Een man met donkere, felle ogen roept met diepe bas door een megafoon. Zijn handen schieten in de lucht, ten teken dat de kudde demonstranten zijn woorden mag herhalen. Hij geniet duidelijk van zijn leiderspositie.

Het zelfvertrouwen straalt van hem af en maakt hem eigenlijk heel aantrekkelijk. Ik heb iets met leidersfiguren. Ik droom er altijd van hun muur te kunnen breken en door een kier hun menselijke zwakte te kunnen begluren. Een beetje ramptoerist spelen, want leidersfiguren zijn niet hard geboren. Hun ervaring heeft hen een harnas gegeven. En harnassen trekken me aan. Harnassen kleven niet. In harnassen kan ik mezelf niet verliezen. Ze beschermen me van de verdrinkingsdood. De handen van het harnas wuiven weer omhoog en een salvo stemmen doorklieft de uiterst geladen atmosfeer.

We begrijpen er geen woord van en de leuzen op de pamfletten zijn niet in schoonschrift geschreven, waardoor het ons niet lukt ze te ontcijferen. Alleen de foto spreekt boekdelen: de president Moebarak aan de ene kant en ‘La vache qui rit’ aan de andere kant.

Diezelfde foto moet ook Gunther niet ontgaan zijn: “Ah, het is een anti-Moebarak betoging.” Het valt me op dat er ook veel vrouwelijke demonstranten zijn, de meesten zonder hoofddoek en met strakke jeans. Ze roepen uit volle borst en de oproerpolitie sluit de kring nauwer in. Enkele omstanders proberen alles te filmen met hun gsm, maar worden hardhandig verhinderd door agenten in burger.

Plots vliegt een gele cirkelvormige badge naar een agent. Knuppels zwaaien door de lucht en gekrijs weerklinkt. “Shit!”, roept Gunther, “We moeten hier weg!” We spurten achter elkaar aan een zijstraat in en houden pas stil wanneer we de sirenes en het geschreeuw niet meer horen. We trillen op onze knieën.

“Naar de Beurs”, hijgt Gunther. Het zweet plakt op mijn rug  en de jeuk van mijn muggenbeten maakt me gek. Ik volg Gunther dan ook gedwee, niet in staat zelf te denken. Tussen de hoge gebouwen  van deze verkeersvrije laan aan de Beurs is er altijd een verkoelend briesje. Het is ondertussen middag en de koffiehuizen zijn allemaal open.

We zakken neer op de plastieken stoelen en bestellen thee en shisha. Pas met het vertrouwde geborrel van de waterpijp hervinden we onze rust en proberen we ieder op zich onze ervaring te verwerken. Ik vraag me af wat er met die vrouwen gebeurd is. Zouden ze gearresteerd zijn? Zouden ze seksueel misbruikt worden in het politiebureau? De meesten droegen jeans en leken hoog opgeleid. Ze zullen dan wel uit de rijkere klasse komen, dus genieten ze meer bescherming. Ik probeer mijn gemoed te sussen.

Maar wat brengt hen op straat? Egypte is wel arm, maar daar hebben zij geen last van. Er is politieke repressie, maar de seculiere Nationaal Democratische Partij van Moebarak is toch nog een beter alternatief dan het extremistische Moslimbroederschap?! En toch moet iets die meiden zo gefrustreerd hebben dat ze hun veiligheid en de naam van hun familie op het spel zetten.

Terug op mijn woonboot surf ik naar informatie over de betoging waarvan ik deze ochtend getuige was. Ik surf langs verschillende nieuwssites, maar vind niets. Ik google ‘protest Cairo August 25th 2008’ en krijg een verwijzing naar een Arabischtalige blog. Gefrustreerd probeer ik de taal te ontcijferen, maar ik mis de tashkiel, de interpunctie. Ik herken ‘La vache qui rit’ en mijn oog valt op een gele cirkelvormige badge met rode letters, die het woord ‘Khalas’ vormen. ‘Khalas’ betekent genoeg, dat weet ik. Genoeg waarvan?

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!